NPK PUBLICATIES - SOEMOED - JAARGANG 44, NUMMER 1
ECCP - brief aan beleidsmakers in de Europese Unie en haar lidstaten
oproep tot naleving van volkenrechtelijke verplichtingen
die verband houden met het niet toestaan van handel van en naar Israelische nederzettingen
16 december 2015
Wij richten een verzoek aan de volksvertegenwoordigers in de Europese Unie (EU) en haar lidstaten om niet weg te lopen voor de fundamentele juridische plicht om Israelische [joodse] nederzettingen en hun economische activiteiten niet te erkennen of te steunen.
Wij, ter zake deskundige juristen, vragen de EU elke vorm van handel met de niet erkende nederzettingen af te wijzen. Individuele lidstaten hebben niet alleen het recht, maar zijn ook rechtens verplicht om dit verbod te handhaven, ook als de centrale handelsautoriteit (de Europese Commissie) zich hier niet aan houdt.
Elk beleid dat betrekking heeft op de etikettering van producten en diensten, hoezeer ook geworteld in het Europees recht, blijft een volledig ontoereikende maatregel, die geen recht doet aan de internationale wettelijke verplichtingen van derde landen. De enige juridisch juiste maatregel is: de onrechtmatige internationale handelsrelaties met nederzettingen te verbieden. Handel met nederzettingen houdt een impliciete erkenning in en is een schending van het volkenrecht. Het is ook in strijd met de standpunten die de EU en EU-lidstaten publiekelijk ingenomen hebben met betrekking tot de nederzettingen, en met hun binnenlandse rechtsplicht om te zorgen voor consistentie tussen zulke standpunten en het gedrag van de overheid.
Wij wijzen erop dat de EU er zeer snel bij was om een verbod op invoer uit de Krim uit te vaardigen in de nasleep van de Russische annexatie van dat gebied Ze heeft dit verbod uitdrukkelijk bevestigd als integraal deel van haar beleid van niet-erkenning. Alles wat wij vragen is het niet-erkenningsbeleid van de Europese Unie consequent toe te passen.
Wij roepen de EU en haar individuele lidstaten op deze verplichting te aanvaarden, niet alleen om het vredesproces in het Midden-Oosten te steunen, maar ook om fundamentele rechtsnormen te respecteren, het enige middel om internationale vrede en veiligheid en de internationale rechtsorde te verzekeren.
Ondertekenaars:
[vanuit Nederland en België: Pauline Malek, Jeff Handmaker, John Dugard, Eric David, Liesbeth Zegveld, Paul de Waard, Marcel Brus, Mansoob Murshed, Karin Arts]
Ga voor de volledige lijst van ondertekenaars naar:
www.eccpalestine.org/european-legal-experts-call-on-the-eu-to-stop-trading-with-settlements/
De instellingen [waaraan de ondertekenaars verbonden zijn] worden hier alleen vermeld ter wille van de identificatie. Alle ondertekenaars hebben de brief op persoonlijke titel getekend.
BIJLAGE
wettelijke bepalingen
Over Israels schendingen van het volkenrecht met betrekking tot handel met nederzettingen
De Israelische bezetting van Palestijns gebied en de Israelische [joodse] nederzettingen schenden vele volkenrechtelijke normen, onder andere:
· schending van het fundamentele recht van de Palestijnen op zelfbeschikking;
· de facto annexatie;
· illegale overbrenging van burgerbevolking naar bezette gebieden;
· illegale exploitatie van bezit ten bate van de economie van de bezettende staat;
De naleving van deze verplichtingen is volkenrechtelijk van het hoogste belang. Het recht op zelfbeschikking is erkend als ius cogens (ook bekend als een dwingende volkenrechtelijke norm). Met betrekking tot de kernverplichtingen onder het humanitair recht heeft het Internationaal Gerechtshof bevestigd dat deze verplichtingen ‘door alle staten nageleefd’ moeten worden want ‘zij behoren tot de essentiële beginselen van het internationaal gewoonterecht’ en zijn ‘fundamenteel voor het respecteren van humaniteit’ en ‘elementaire overwegingen van humaniteit’.
Juridische deskundigen en individuele rechters van het Internationaal Gerechtshof hebben uitdrukkelijk aangegeven dat deze fundamentele normen van humanitair recht, zoals het verbod op het overbrengen van burgers naar bezette gebieden, ofwel ius cogens in statu nascendi ofwel ius cogens zijn. In beide gevallen hebben derde partijen concrete verplichtingen wanneer zo’n norm geschonden wordt.
Wij stellen vast dat Israel het volkenrecht aanhoudend schendt.
over de economische activiteit van Israelische nederzettingen in bezet gebied
Fundamentele normen van internationaal humanitair recht die voortvloeien uit de Conventie van Den Haag (IV) van 1907 en de Conventie van Genève (IV) van 1949 bevestigen ondubbelzinnig het fundamentele verbod op het overbrengen van burgerbevolking, hetgeen ipso facto een even krachtig verbod inhoudt op elke economische activiteit van overgebrachte burgers ten bate van de bezettende staat.
Juridisch zijn er maar twee omstandigheden die een beperkt gebruik van openbaar en particulier bezit en economische activiteiten door de bezettende mogendheid geoorloofd maken: 1) als dit gerechtvaardigd wordt door militaire noodzaak, of 2) als dit aan de bezette bevolking ten goede komt. Er zijn geen andere omstandigheden waaronder het volkenrecht economische activiteit door burgerlijke nederzettingen ten bate van de bezetter toestaat.
Dit verbod wordt niet alleen erkend in het volkenrecht, maar ook in het Israelische binnenlandse recht. In de zaak-Beth El heeft het Israelische Hooggerechtshof gesteld dat nederzettingen alleen dán en slechts tijdelijk aanvaardbaar zijn, als deze op militaire gronden onontbeerlijk zijn voor de veiligheid van de Israelische staat. In de zaak-Elan Moreh and Cooperative Society heeft het Hooggerechtshof uitgesproken dat alleen de veiligheidseisen van het bezettende leger een rechtvaardiging kunnen vormen voor het bestaan van nederzettingen en dat nationale, economische of maatschappelijke belangen hierin geen enkele rol mogen spelen.
Wij concluderen dat economische activiteiten binnen niet-militaire nederzettingen bijna uitsluitend aan de bezettende macht ten goede komen, en dat bijgevolg Israel fundamentele volkenrechtelijke normen aanhoudend schendt.
over de multilaterale reactie op handel met nederzettingen
Resolutie 465 van de VN-Veiligheidsraad, getekend op 1 maart 1980, ‘roept alle staten op Israel geen enkele bijstand te geven die met name gebruikt wordt in verband [sic] met nederzettingen in de bezette gebieden’. Een bona fide uitleg van de term ‘bijstand’, op grond van het doel van deze resolutie en de functie van handel zoals omschreven in de Akkoorden van de World Trade Organization (WTO), maakt duidelijk dat handel met nederzettingen inderdaad een vorm van ‘bijstand’ aan de levensvatbaarheid van het nederzettingenproject is.
VN-resoluties die verwijzen naar Hoofdstuk VII of Artikel 15 van het VN-Handvest zijn per definitie bindend. De afwezigheid van zo’n uitdrukkelijke verwijzing sluit niet het bindende karakter uit van een resolutie als Veiligheidsraadresolutie 465. In dit geval wordt de vraag of een resolutie wel of niet bindend is bepaald door de interpretatieregels die gebaseerd zijn op het Adviserend Oordeel van het Internationaal Gerechtshof over Namibië (1971) en op de Artikelen 31-33 van de Conventie van Wenen inzake het Verdragsrecht. Een bona fide analyse van deze interpretatieregels toont met een grote mate van waarschijnlijkheid aan dat Resolutie 465 volkenrechtelijkheid bindend is.
Wij concluderen dat staten, ondanks Resolutie 265, handel blijven drijven met nederzettingen en daarmee hun volkenrechtelijke verplichtingen schenden.
over de verplichting van niet-erkenning in verband met handel met nederzettingen
Aangezien de VN-Veiligheidsraad een politiek orgaan is waarin vijf permanente leden wegens hun vetomacht grote politieke invloed kunnen uitoefenen, het respecteren van de verplichting van niet-erkenning geheel in het belang van de handhaving van vrede en veiligheid. Deze verplichting is vastgelegd in de Artikelen inzake de Aansprakelijkheid van Staten voor Internationale Onrechtmatige Daden van de International Law Commission (ILC). De verplichting van niet-erkenning houdt in dat staten een situatie die voortvloeit uit een ernstige inbreuk op een dwingende volkenrechtelijke norm, niet mogen erkennen, en ook geen hulp of bijstand mogen verlenen die de uit de inbreuk voortvloeiende situatie in stand houdt.
Het Internationaal Gerechtshof en andere gezaghebbende volkenrechtelijke bronnen hebben bepaald dat de verplichting van niet-erkenning van toepassing is als gevolg van de inbreuk op het Palestijnse zelfbeschikkingsrecht. Deze verplichting van niet-erkenning en dit verbod op bijstand geldt ook voor illegale nederzettingen in bezet gebied. Handel met nederzettingen toestaan is een daad die in strijd is met de verplichting van niet-erkenning en het verbod op bijstand, als die handel voornamelijk de bezetter ten goede komt.
Afzien van handel met nederzettingen is géén vergelding of sanctie, maar een vreedzame en juridisch gerechtvaardigde reactie. Het feit dat een dergelijke handel bestaat is een onrechtmatigheid in de internationale handelsrelaties, het is namelijk handel met nederzettingen die internationaal als illegaal gekenmerkt worden. Deze handel had er helemaal niet mogen zijn, en het corrigeren van deze fout is slechts een kwestie van naleving van de verplichting van niet-erkenning.
Deze verplichting van niet-erkenning heeft twee fundamentele kenmerken:
· het is een gebruikelijke verplichting voor alle staten
· het is een zelfbekrachtigende verplichting
Dit betekent dat 1) deze verplichting voor individuele EU-lidstaten geldt, ook al heeft de Europese Commissie de exclusieve bevoegdheid met betrekking tot handelsbeleid, en dat 2) er geen uitdrukkelijke actie van de VN-Veiligheidsraad nodig is voor deze verplichting.
Wij concluderen dat de EU en haar lidstaten in gebreke zijn om hun wettelijke verplichting van niet-erkenning en het verbod op bijstand na te leven, doordat zij bij voortduring het bestaan van handel met illegale nederzettingen in bezet gebied toelaten.
Ga voor het uitgebreide notenapparaat naar:
www.eccpalestine.org/european-legal-experts-call-on-the-eu-to-stop-trading-with-settlements/
ECCP - de European Coordination of Committees and Associations for Palestine (ECCP) - is opgericht in 1986, is een netwerk van 50 Europese comités, organisaties, NGO’s, vakbonden en internationale solidariteitsbewegingen uit 22 Europese landen, dat de strijd steunt van het Palestijnse volk voor vrijheid, rechtvaardigheid en gelijkheid.
vertaling: Paul Bakker
uit: Soemoed - jaargang 44, nummer 1 (januari-februari 2016); pp. 13-15