NPK PUBLICATIES - SOEMOED - JAARGANG 42, NUMMER 5
RToP-getuigenis Israel staat terecht voor oorlogsmisdaden
Hieronder volgt de getuigenis van auteur Max Blumenthal voor een jury van deskundigen tijdens de speciale Gaza-zitting van het Russell Tribunaal over Palestina; Brussel, 25 september 2014.
Ik kwam in de Strook van Gaza aan vlak nadat op 14 augustus een vijfdaags humanitair staakt-het-vuren was ingegaan. Door de beëindiging van het geweld had ik vrije toegang tot de bewoners die het meest te lijden hadden gehad van het Israelische grondoffensief, in de zwaarst getroffen grensgebieden: plaatsen als Khuza’a, Shujaiya, Beit Hanoun, Rafah, en de dorpen rond Beit Lahiya. Ik legde getuigenissen vast van tientallen bewoners van deze gebieden, documenteerde de door de Israelische strijdkrachten gepleegde oorlogsmisdaden.
De wreedheden vertoonden onmiskenbaar een patroon, dat suggereert dat de misdaden van het Israelische leger in Gaza van afgelopen juli-augustus uitvloeisel waren van officieel militair beleid, of in ieder geval van de ‘rules of engagement’ die bloedbaden, standrechtelijke executies, grootschalige vernietiging van woningen, het gebruik van burgers als menselijk schild, en ontvoeringen mogelijk maakten. Ik zal deze wreedheden zo gedetailleerd mogelijk beschrijven, opdat de juryleden zelf kunnen oordelen.
In het oorlogspuin, rond een stoffig, door verwoeste huizen in Shujaiya omzoomd open veld, vonden mijn collega Dan Cohen en ik een gelamineerde kaart van het gebied, achtergelaten door soldaten in een doos munitie. Dit is de eerste keer dat deze publiekelijk wordt getoond. Ik heb de kaart onderzocht met hulp van Eran Efrati, een Israelische oorlogsveteraan, die hier eerder vandaag getuigde over zijn gesprekken met deelnemers aan het bloedbad in Shujaiya. De kaart is vervaardigd door een Israelisch bedrijf, maar zoals te zien is in de linker bovenhoek, is hij gedateerd volgens de Amerikaanse, en niet volgens de Israelische schrijfwijze – 7/17/14, in plaats van 17/7/14. Voor mij roept dit vragen op over de hulp die Israel heeft ontvangen van het Amerikaanse National Security Agency (NSA), vooral in het licht van de recente onthullingen over de langdurige relatie tussen het NSA en de Israelische Strijdkrachten.
De kaart waar u naar kijkt, duidt erop dat individuele soldaten niet aleen hun eigen ‘onzichtbare’ rode lijnen mochten trekken, maar dat het expliciet beleid was om gebieden in het centrum van Shujaiya tot zones te maken, waar vrijuit kon worden gevuurd en waar burgers de dood vonden om geen andere reden dan dat zij zich in deze zones ophielden.
In oranje, midden-boven op de kaart, treft men de zinsnede ‘Tzir-HASUF,’ of ‘wij hebben het ontruimd’ aan. Alle huizen langs deze weg zijn verwoest. Overigens zijn de meeste van de huizen in het gehele op de kaart weergegeven gebied met de grond gelijkgemaakt.
In de rechterbovenhoek van de kaart, leest u in rode Hebreeuwse letters de term ‘Hardufim’. Dit is de code voor gedode soldaten die de legerradio verspreidde. Volgens Efrati werd de term tijdens het Israelische offensief van eind 2008, begin 2009 gebruikt om gebieden af te bakenen waar Palestijnse burgers konden worden gedood. Het lijkt erop dat deze lijn in Shujaiya werd getrokken nadat de Golani Brigade op de avond van de 19e juli dertien soldaten in gevechten verloor – toen ‘Hardufim’ over Israelische legerradio’s schalde – en vóórdat soldaten de volgende ochtend posities innamen in woningen in Shujaiya en de inmiddels beruchte video-opname van de executie van de 22-jarige Salem Shamaly werd gemaakt.
Het label geeft aan dat de vandaag door Efrati beschreven ‘wraaklijn’ inderdaad heeft bestaan. Mijn collega Mohammed Abeballah heeft de executie van Shamaly gefilmd en mij meegenomen naar de plek waar deze werd voltrokken – voor zover ik weet, vond de moord plaats in het gebied ten noorden van de ‘Hardufim’-lijn.
Aan de oostelijke rand van het centrale, in oranje Hebreeuwse letters als ‘voetbalveld’ gemarkeerde gebied, ontmoette ik Mohammed Fathi al-Areer. Zijn huis was een soort grot waar een slaapbank stond. Vier van zijn broers werden in zijn achtertuin geëxecuteerd. Een van hen, Hassan al-Areer, was geestelijk gehandicapt en besefte nauwelijks dat hij op het punt stond te worden vermoord. Mohammed al-Areer zei dat hij kogelhulzen naast de hoofden van zijn familieleden vond toen hij hun in staat van ontbinding verkerende lichamen ontdekte.
Vlak daarnaast woonde de familie Shamaly, een van de zwaarst getroffen families in Shujaiya. Hesham Naser Shamaly (25) vertelde mij dat de vijf leden van zijn familie hadden besloten in hun woning te blijven om de kledingvoorraad van hun familiebedrijf, die duizenden dollars waard was, te bewaken. Toen soldaten het huis met getrokken wapens naderden, ging Shamaly’s vader naar buiten, met zijn handen omhoog, en probeerde de soldaten in het Hebreeuws aan te spreken. ‘Nog voor hij zijn zin kon afmaken, schoten zij hem neer,’ aldus Shamaly (de vader heeft het overleefd).
In Khuza'a, net ten oosten van Khan Younis, beschreven meerdere getuigen hoe soldaten de lokale bevolking in het centrum van de plaats bijeendreven toen zij het gebied op 23 juli bezetten, en vroegen of er iemand Hebreeuws sprak. Een 54-jarige man stapte naar voren om bevestigend te antwoorden, waarop zij hem neerschoten.
Toen ik de familie Abu Said in de zuidelijke stad Rafah interviewde, vond ik meer bewijs van het moedwillig onder vuur nemen van Palestijnse burgers die Hebreeuws spraken. De 19-jarige Mahmoud Abu Said zei mij dat toen Israelische soldaten bij het huis van zijn familie aan de oostelijke rand van de stad aankwamen, zij meteen vroegen of er iemand Hebreeuws sprak. Toen zijn vader, Abdul Hadi Abu Said, bevestigend antwoordde, schoten zij hem in de borst (hij overleefde op miraculeuze wijze).
In Khuza'a, net ten oosten van Khan Younis, waar de meest gruwelijke slachtpartijen van de oorlog plaatsvonden, vertelden tal van getuigen mij over een soortgelijk incident waarbij Israelische soldaten mannelijke bewoners in het centrum van de stad verzamelden en vroegen of er iemand Hebreeuws sprak. Meerdere getuigen zeiden mij dat op het moment dat een man van middelbare leeftijd naar voren stapte en antwoordde dat hij de taal sprak, hij in de borst werd geschoten en daaraan overleed. Deze wreedheden vertonen een huiveringwekkend patroon.
Terug in Shujaiyah ontmoette ik familieleden van Salem Shamaly, de 22-jarige man wiens executie op camera is vastgelegd. Vier van zijn familieleden werden volgens hun buren, de Al-Areers, eveneens geëxecuteerd. Ondertussen liquideerden de soldaten die het huis van de familie van Abu Said in Rafah bezetten twee jonge mannen die voor de zwaardere Israelische beschietingen wilden vluchten. Het betrof Saleh Israibi en Ala Abu Shabab, die vanaf de overkant van de straat door sluipschutters onder vuur werden genomen. Volgens Saleh Israibi's vader Suleiman werd zijn 22-jarige zoon doodgeschoten tijdens een poging Abu Shabab te redden, die hij bloedend op straat aantrof.
‘Als ik een huis bouw, bombarderen de Israeli’s het; wanneer ik probeer in mijn levensonderhoud te voorzien, vernietigen zij mijn bedrijf; wanneer ik probeer een kind te krijgen, doden zij het’, zo zei mij Saleh's vader, Suleiman.
In Khuza'a hoorde ik van inwoners hoe Israelische soldaten honderden slachtoffers maakten door mensen aan te vallen die de stad tijdens de zes dagen durende belegering probeerden te ontvluchten. Onder hen was Adir Rujeila, een 16-jarige epileptisch meisje dat door een tankgranaat uit haar rolstoel werd geblazen nadat zij achterop was geraakt tijdens de vlucht van haar familie over een weg die de stad uit leidde. Hani Najjar van Khuza'a ontsnapte om bij terugkeer in zijn woning zes lijken aan te treffen – vijf in de badkamer en een in de keuken. Zij hadden handboeien om en hun kelen waren doorgesneden met de messen die hij gebruikte om zijn kippen te slachten. De lichamen waren doorzeefd met kogels en in brand gestoken. In de badkamer zag ik geronnen bloed en stukken vlees. Volgens de Canadese journalist Jesse Rosenfeld waren op zijn minst enkele van de mannen strijders van de Palestijnse Islamitische Jihad. De executie van strijders in gevangenschap, zonder mogelijkheid zich te verweren, is niet minder een oorlogsmisdaad dan wanneer zij burgers waren geweest.
Dan Cohen en ik voerden een gesprek met twee vrijwilligers van het Internationale Rode Kruis uit Gaza, Ahmed Awad (25) en Ala'a Alkusofi (24), die gedurende de oorlog met ambulancepersoneel werkten, waarover in de nabije toekomst een video zal worden uitgebracht. Zij herinnerden zich dat zij tijdens het beleg van Khuza'a de stad ingingen om het lichaam op te halen van Mohamed Abadla, een man die met beide handen aan een boom was vastgebonden en doorzeefd was met kogels. Toen zij aankwamen op de plaats waar deze executie zich had voltrokken, beval een groep Israelische soldaten een van de vrijwilligers uit de ambulance te stappen, vijf meter naar voren te lopen en een sigaret aan te steken. Toen hij dat deed, schoten zij hem in het hart en in het been en doodden hem zo voor de ogen van zijn collega's.
De vrijwilligers van het Rode Kruis vertelden ons dat zij later een man in Khuza'a vonden wiens lijk reeds geheel was verstijfd, met beide handen boven zijn hoofd, ten teken van overgave, zijn lichaam vol kogels. Vervolgens ontdekten zij de lichamen van een gezin – mannen, vrouwen en kinderen – in zo’n verregaande staat van ontbinding dat zij die met een bulldozer in een massagraf moesten begraven. De overgrote meerderheid van de schotwonden die zij aantroffen waren aan het hoofd en in de borst toegebracht.
In Beit Hanoun, een noordelijk grensstadje dat intensief was beschoten, ontmoette ik Abdul Rahman, een 50-jarige boer wiens sinaasappelboomgaard, imkerij, geitenkudde, graanvelden en vier verdiepingen tellende huis allemaal voorafgaand aan of tijdens het Israelische offensief waren verwoest. Rahman zei mij hoe zijn buren, de familie Wahadan, waren verhinderd te evacueren. De Israelische strijdkrachten waarschuwden hen dat zij zouden worden doodgeschoten als zij vertrokken. Er zij aan herinnerd dat het Israelische leger folders over Beit Hanoun liet uitstrooien waarin de bewoners werd aangeraden voorafgaand aan het grondoffensief te vertrekken. Een week hierna bombardeerde de Israelische luchtmacht het huis van de familie en doodde zeven leden, onder wie de twee jaar oude Ghena Wahadan. De overlevenden waren mannelijke familieleden die dagenlang in Israelische gevangenschap waren geweest en waren ondervraagd.
Werden de Wahadans als menselijk schild gebruikt? Dat is een legitieme vraag. In andere gebieden documenteerde ik gevallen waarin Israelische soldaten onmiskenbaar mensen als levend schild gebruikten. Aan de rand van Rafah, bijvoorbeeld, ontdeden soldaten de 19-jarige Mahmoud Abu Said van zijn kleren en stelden hem voor ramen in zijn huis op, terwijl zij diens buren beschoten. In Khuza'a vertelden leden van de familie Najjar mij dat soldaten hen dwongen een hele dag op tegenoverliggende hoeken van hun dak te gaan staan. En in het noordelijke dorp van Oum Al Nasser vertrouwden leden van de families Mismeh, Madhoun en Jarrad familie mij toe dat zij op 18 juli werden gedwongen drie uur lang, van half zeven ’s ochtends tot half tien, in het stadscentrum te zitten, zo’n 100 meter voor Israelische tanks.
In de meeste gevallen werden als levend schild gebruikte mensen en hun gezinsleden meegenomen naar gevangenissen in Israel om daar wekenlang brute ondervragingssessies te ondergaan. Afeef Jarrad (32) en zijn broer Ahmad Jarrad (26) van Oum Al Nasser zeiden mij dat zij werden ontvoerd nadat zij op 18 juli als menselijk schild waren gebruikt en vervolgens respectievelijk acht en zestien dagen in een gevangenis in Ashkelon zijn vastgehouden. De hele weg ernaartoe werden zij geslagen en vervolgens vruchteloos ondervraagd over de Qassam Brigades. ‘Wij mochten niet slapen. Zij zetten ons zes uur op een stoel en brachten ons naar een cel, en brachten ons drie of vier uur later terug naar de stoel. Wij wisten niet of het dag of nacht was.’ Hetzelfde gold voor Mahmoud Abu Said van Rafah, die werd ontvoerd door soldaten die hem als menselijk schild gebruikten en hem een paar dagen in de gevangenis vasthielden, voordat zij hem bij checkpoint Erez dumpten. Toen ik hem ontmoette was hij zo getraumatiseerd, dat hij tijdens het afgeven van zijn getuigenis verschillende keren instortte. Hani Najjar zei dat een aantal leden van zijn familie waren ontvoerd en nog steeds in Israelische gevangenissen zaten.
De Israelische invasie van Shujaiya en Rafah had al een verwoestende tol van de inwoners van de steden geëist toen deze begon. Het aantal dodelijke slachtoffers en de mate van vernietiging nam in deze gebieden echter dramatisch toe nadat Israelische commandanten hun toevlucht namen tot de semi-geheime zogeheten Hannibal-richtlijn.
Die richtlijn werd in 1986 ingesteld naar aanleiding van de Jibril-overeenkomst, waarbij Israel 1150 Palestijnse gevangenen ruilde voor drie Israelische soldaten. Het politieke gekrakeel dat hierop losbarstte deed het Israelische leger besluiten een geheime procedure op te stellen om toekomstige ontvoeringen te voorkomen, een procedure vernoemd naar de Carthaagse generaal die ervoor koos zichzelf te vergiftigen in plaats van een gevangene van de vijand te zijn. Dit beleid was er niet alleen op gericht de ontvoerders van een soldaat te elimineren, maar ook de soldaat zelf, indien nodig. In Shujaiya en Rafah werd de Hannibal-richtlijn niet alleen toegepast om opzettelijk twee Israelische soldaten te doden en daarmee hun ouders de mogelijkheid te ontnemen voor hun vrijlating te pleiten in een politiek omstreden gevangenenruil, maar als duidelijk mechanisme om wraak te nemen op de gehele burgerbevolking.
In Shujaiya werd sergeant Shaul Oron van de Golani Brigade gevangen genomen na een aanval op een pantserwagen door strijders van de Qassam Brigades, die vijf militairen het leven kostte. Daarop trad de Hannibal-richtlijn in werking. In de ruïnes van zijn huis herinnerde Tamer Atash zich de onmiddellijke intensivering van het geweld na het incident en de grote hoeveelheid munitie waarmee zijn buurt plotseling werd bestookt. Hij beschreef hoe hij zijn buren ‘als vliegen’ zag vallen. Hij was er getuige van dat sommigen uit huizen van vier verdiepingen sprongen nadat die vlam hadden gevat. Nog voor het bombardement voorbij was waren ten minste 120 mensen als dood geregistreerd en lagen er nog meer begraven onder het puin.
In Rafah was de Hannibal-richtlijn van kracht nadat luitenant Hadar Goldin, een lid van de elite-paratrooperseenheid 101 van de Givati Brigades, in een hinderlaag van de Qassam Brigades liep en gevangen was genomen, wat vervolgens leidde tot de aanval op Khuza'a. Het was 1 augustus, en een half uur later zou er een humanitaire wapenstilstand intreden. Goldins eenheid had een huis in Ras Almoud net ten oosten van Rafah bezet. Die dag staat voor de inwoners van Rafah nu bekend als Zwarte Vrijdag.
Zodra het woord ‘Hannibal’ over de Israelische legerradio's schalde, bombardeerde de Israelische strijdkrachten Rafah met bijna elke vernietigingsmiddel waarover het beschikte: F-16’s losten 500 pond zware ‘domme bommen’, Apache helikopters vuurden raketten af, vanuit zee waren er beschietingen en drones voerden mortieraanvallen uit. Bulldozers haalden woningen neer in de buurt van het gebied waar Goldin gevangen was genomen, terwijl tanks door de wijken ploegden en alles binnen hun gezichtsveld beschoten. Binnen enkele uren was de stad door minstens 500 artilleriegranaten en honderden raketten onder vuur genomen. Het betrof vrijwel uitsluitend door burgers bewoonde gebieden.
Tegen het einde waren ten minste 190 mensen omgekomen, onder wie blijkbaar Goldin, hoewel zijn lot niet duidelijk was op het moment van zijn gevangenneming. Toen het Israelische leger dreigde het Najjar-ziekenhuis van Rafah te bombarderen, werden honderden gewonden gedwongen te evacueren naar het Kuwwaiti Ziekenhuis, een kleine tandheelkundige, verloskundige en gynaecologische kliniek, waar dr Sami Homs mij vertelde dat hij gedwongen was amputaties en operaties te verrichten in de gangen, en lichaamsdelen en dode lichamen op te slaan in ijskoelers en vleesdepots.
Kolonel Ofer Winter was de bevelhebber van de Givati-Brigades, die hoofdzakelijk verantwoordelijk waren voor de bloedbaden in Khuza'a en Rafah. Winter is voor de jury een belangrijke persoon, niet alleen omdat hij in een interview in Yediot Ahronot van 15 augustus toegaf dat hij naar aanleiding van Goldins gevangenneming de Hannibal-richtlijn in werking had gesteld, maar ook vanwege de mentaliteit, de geestesgesteldheid, die hij belichaamt.
Winter is afgestudeerd aan Bnei David, een militaire yeshiva [Torah-school] die een groot aandeel heeft gehad in het versterken van de gelederen van het officierenkorps met religieuze nationalisten die er een messiaanse kijk op de samenleving en het oorlogsbedrijf op nahouden. Hij is een van de religieuze zionisten die inmiddels ten minste 40 procent van het korps van legerofficieren uitmaken. Hij ziet Palestijnen niet per se als een Israel vijandig gezinde bevolking of als vijandelijke strijders, maar als godslasteraars die moeten worden vernietigd in een heilige oorlog – een ‘oorlog van het licht tegen de duisternis’', zoals hij heeft gezegd.
In een brief die hij zijn troepen vóór het grondoffensief deed toekomen verklaarde hij: ‘De geschiedenis heeft ons uitverkozen om de scherpe rand van de bajonet te zijn in de strijd tegen de terroristische vijand 'uit Gaza', die de God van Israels strijd vervloekt, belastert en beschimpt.’ Een normale opvatting onder de religieuze nationalisten die de gelederen van het Israelische legerofficierskorps in steeds ruimere mate bevolken.
In zijn interview van 15 augustus met Yediot Ahronot – Winters open doekje in de media – gaf hij blijk van wat naar mijn mening een genocidaal perspectief is: hij omschreef de gehele burgerbevolking van Gaza als militair doelwit van de troepen onder zijn bevel. ‘In bijna elk huis is er een zoon of een ander familielid, dat een handlanger van de terreur is,’ verklaarde hij. ‘Hoe kun je kinderen opvoeden in een huis met explosieven? Uiteindelijk krijgt iedereen waarvoor hij kiest.’
Hij voegde hieraan toe: ‘We hebben ze verpulverd.’
Ik wil afsluiten met twee punten. Ten eerste kunnen we de misdaden die deze zomer in Gaza plaatsvonden niet behandelen zonder de historische en politieke context van het recente Israelische offensief te bestuderen. Het ongekende geweld dat tegen de inwoners van Gaza is gebruikt, weerspiegelt het zionistische traject en is, gezien de imperatieven van het zionisme, een logische noodzaak. Zionisme is een koloniale beweging die de massale verdrijving van Palestijnen vereist van wat nu Israel is, en hun permanente gettovorming in de Strook van Gaza, waar 80 procent van de bevolking vluchteling is: dit alles om de dominantie van joden in Israel/Palestina etnisch te consolideren. Hoe langer de gettobevolking zich tegen dit systeem van demografische orkestratie verzet, des te boosaardiger de bezetter wordt. Met andere woorden: de verschrikkingen in Gaza waarvan wij getuige zijn geweest, zijn niet in een vacuüm ontstaan. Zij zijn een afspiegeling van het historische traject van het zionisme.
Een laatste punt: gedurende deze sessie zijn de inwoners van Gaza als slachtoffers en als mensen die onder onuitsprekelijke wandaden hebben geleden naar voren gekomen. En zij hebben ook enorm geleden. Maar het zijn ook mensen die zich verzetten. Muqawama (weerstand) en soemoed (standvastigheid) zijn niet alleen woorden, maar levenswijzen. We moeten niet alleen hun nood lenigen, maar ons ook rekenschap geven van hun kracht. Als zij zich konden verzetten, dan kunnen wij dat ook doen. En dan moeten wij dat ook doen.
bron: AlterNet, 26 september 2014
Max Blumenthal is een prominente contribuant van AlterNet en auteur van Goliath – Life and Loathing in Greater Israel; New York: Nation Books, 2013; 496 pp.
vertaling: Carl Stellweg
Soemoed – jaargang 42, nummer 5 (september-oktober 2014)