NPK PUBLICATIES - SOEMOED - JAARGANG 42, NUMMER 4
Israel is een apartheidsstaat (daarvoor hoeft men geen opiniepeiling te houden)
Ben White
Een recente opiniepeiling wijst uit dat een meerderheid van de joodse Israeli’s vóór apartheid is – maar dat was allang bekend.
Op 23 oktober 2012 kwam het Israelische dagblad Ha'aretz met de bevindingen van een opiniepeiling [zie kader] onder joodse Israeli’s die wereldwijd de krantenkoppen haalde: het publiek steunt het discriminerende beleid. Sommigen zagen hierin de bevestiging van de beschuldigingen die critici van de Joodse Staat hebben geuit; anderen waren van mening dat er gebreken zaten in het onderzoek en in hoe de cijfers werden gepresenteerd.
Desalniettemin voegt zo'n opiniepeiling niets toe aan het feit dat Israel apartheid bedrijft: de feiten spreken voor zich.
Ik begin met een toelichting op de gebruikte termen. Wanneer wij het hebben over Israelische apartheid, zeggen wij niet dat deze precies overeenkomt met het beleid van het voormalige regime in Zuid-Afrika. Onder internationaal recht geldt apartheid als een misdaad, ongeacht de vergelijking met Zuid-Afrika. Zoals John Dugard, de Speciale Rapporteur voor de Mensenrechtencommissie van de VN, in het voorwoord van mijn boek Israeli Apartheid: A Beginner’s Guide stelt: ‘Het is Israels eigen versie van een systeem dat algemeen is afgekeurd’.
Het is niet mogelijk dit ‘systeem’ te doorgronden zonder je te realiseren dat de basis ervan is gelegd met de etnische zuivering die in de Nakba heeft plaatsgevonden. Met de stichting van de Staat Israel in 1948 zijn tegen de 90 procent van de Palestijnen die binnen de nieuwe staat woonden, verdreven, hun bezittingen zijn in beslag genomen en hun terugkeer werd onmogelijk gemaakt. Terwijl deze vluchtelingen het staatsburgerschap werd ontzegd en hun recht op terugkeer werd genegeerd, nam Israel wetten aan die de grenzen openzetten voor joden van waar ook vandaan.
Dus de enige reden dat Israel, een zogenaamde ‘liberale democratie’, überhaupt een joodse meerderheid heeft, komt door de gedwongen en aanhoudende fysieke uitzetting van Palestijnen uit hun huizen. Tussen 1948 en 1953 werd 95 procent van de nieuwe joodse woonplaatsen gebouwd op het eigendom van verdreven Palestijnen. Bij elkaar bedraagt de hoeveelheid land die door middel van de zogeheten Absentee Property Law van Palestijnse vluchtelingen is onteigend rond de 20 procent van Israels grondgebied van vóór 1967.
herschikken van de demografie
Momenteel valt ongeveer één op de vier Palestijnen met Israelisch staatsburgerschap in de categorie ‘present absentees’: hun huizen en grond zijn in beslag genomen. Tegen het midden van de jaren 1970 waren de Palestijnse gemeenschappen binnen Israel zo’n 65 tot 75 procent van hun grond kwijtgeraakt. Vanaf 1948 zijn er binnen Israels officiële grenzen voor joden ruim 700 woonplaatsen gesticht – tegenover maar zeven voor Palestijnse staatsburgers.
Al tientallen jaren probeert de Staat Israel de gebieden te ‘verjoodsen’ waarvan het de verhouding Palestijnse staatsburgers ten opzichte van joden ‘te hoog’ acht, met name in de Naqab (Negev) en in Galilea. Een strategie die in Galilea werd toegepast, was het aanleggen van zogeheten ‘mitzpim’ – woonplaatsen waarvan het doel volgens een planoloog bij de Jewish Agency was ‘te verhinderen dat de Arabische [Palestijnse] dorpen territoriaal aaneengesloten zouden raken en een ‘sterke’ bevolking zouden aantrekken’.
Daarnaast wonen tienduizenden bedoeïenen in tientallen ‘niet-erkende dorpen’, met name in de Naqab (hoewel deze ‘niet-erkenning’ zich niet beperkt tot het zuiden van Israel). Geregeld worden hun huizen afgebroken en het ontbreekt hen aan elementaire stadsvoorzieningen. Een nieuwe ernstige dreiging vormt sinds kort het Prawer Plan dat de gedwongen verplaatsing (deportatie) behelst van tegen de 70.000 bedoeïenen en de vernietiging van hun dorpen.
Deze planmatige etnische zuivering komt voort uit de angst die Shimon Peres in 2005 verwoordde, toen hij tegenover Amerikaanse vertegenwoordigers zijn zorg uitte dat Israel in de Naqab grond was ‘kwijtgeraakt aan de bedoeïenen’ en maatregelen moest nemen om het ‘demografische gevaar’ terug te dringen. Een hoge vertegenwoordiger van de Jewish Agency gaf in 2003 als motief voor het nieuwe verjoodsings-plan dat ‘het geboortecijfer van de bedoeïenen en de Arabieren [Palestijnen] in Galilea veel hoger ligt dan dat van de joden’, en dat daarom ‘wij in snel tempo onze meerderheid daar verliezen’.
Een ander element in dit regime van etnisch voorrecht zijn de toelatingscommissies waaraan zo'n 70 procent van de Israelische gemeenten mee werken, en die aspirant-inwoners toelaten of afwijzen aan de hand van sociale ‘geschiktheid’. Door middel van het ‘afkeuren van toelatingen’ wanneer het Palestijnse staatsburgers betreft, zijn volgens Human Rights Watch (HRW) de toelatingscommissies gebruikt ‘om te verhinderen dat Arabieren [Palestijnen] zich vestigen in landelijke joodse gemeenten’.
Thans is al bij 42 procent van de gemeenten de rol van de commissies wettelijk vastgelegd en degenen die dit steunen, komen openlijk uit voor de beweegredenen. Knesset-lid Israel Hasson (van de ‘centumpartij’ Kadima) verklaarde dat het doel van de wet is om ‘de mogelijkheid te bewaren de zionistische droom in praktijk te brengen’, terwijl Knesset-lid David Rotem (van Avigdor Liebermans ultra-nationalistische Yisrael Beiteinu) stelde dat joden en Palestijnen ‘gescheiden maar gelijkwaardig moeten zijn’, en dat ‘Israel een joodse en democratische staat is, maar geen staat voor al zijn burgers’.
apart en gescheiden
Israels geïnstitutionaliseerde racisme heeft zelfs gevolgen voor met wie Palestijnen kunnen trouwen. In januari heeft het Hooggerechtshof – een orgaan dat wordt bejubeld door ‘liberale’ voorvechters van Israelische apartheid – een wet laten bestaan die het Israelische [lees: Palestijnse] staatsburgers ernstig bemoeilijkt met echtgenoten uit de Westelijke Jordaanoever dan wel uit de Strook van Gaza samen te wonen. Rechter Asher Grunis lichtte het meerderheidsstandpunt toe met de woorden, ‘mensenrechten zijn geen recept voor nationale zelfmoord’ – een verwijzing naar het ‘demografische’ spook dat door apartheidsregimes waart.
Knesset-lid voor Kadima, Otniël Schneller, prees het vonnis inzake het ‘uiten van de noodzaak de bevolkingsgroepen gescheiden te houden en een joodse meerderheid en het [joodse] karakter van de staat te handhaven’, en legde op die manier het verband met de uitspraak ‘twee staten voor twee volken’. In dit motto van de ‘gematigde’ zionisten (ja ja, alles is betrekkelijk) weerklinkt ironisch genoeg de retoriek van de Zuid-Afrikaanse politici ten tijde van de apartheid, toen zij ervoor waarschuwden dat ‘wij ofwel moeten gaan voor gelijkheid, hetgeen op den duur zelfmoord betekent voor het blanke ras, ofwel voor scheiding’.
De ruimte voor een afwijkende mening is beperkt. In 2007 kondigde Israels binnenlandse inlichtingendienst Shin Bet aan dat het ‘de activiteiten zal dwarsbomen van elke groepering of elk individu die het joodse en democratische karakter van de Staat Israel probeert te ondermijnen, ook al zijn deze bezigheden niet in strijd met de wet’. In 2008 zei het toenmalige hoofd van de Shin Bet tegen Amerikaanse functionarissen dat velen die tot het ‘Arabisch-Israelische bevolkingsdeel’ behoren bij het uitoefenen van hun rechten ‘te ver gaan’. Israelische wetgeving voorziet in het weren van verkiezingskandidaten die ‘het bestaan van de Staat Israel als zijnde de staat van het joodse volk’ afwijzen. Wetsvoorstellen kunnen afgewezen worden op grond van het ondermijnen van ‘Israels bestaan als staat voor het joodse volk’.
Hoewel sommigen verbaasd waren over de resultaten van de door Ha'aretz gehouden peiling, komen deze niet als een verrassing. Dit soort opvattingen komt in andere peilingen ook naar boven. Zo gaf een paar jaar geleden ruim de helft van de joodse Israeli’s te kennen dat trouwen met een Palestijn ‘gelijkstaat aan landverraad’, 78 procent was tegen Palestijnen in de regering, 62 procent vond dat emigratie van Israelische Palestijnen aangemoedigd moet worden en 32 procent van de joodse Israeli’s steunde het voorstel niet-joden het stemrecht te ontzeggen.
Dit soort bevindingen zijn te verwachten wanneer je kijkt naar het discours van Israels leiders. In 2003, toen hij minister van Financiën was, omschreef Benjamin Netanyahoe de Israelische Palestijnen als een ‘demografisch probleem’, terwijl de huidige minister van Huisvesting het een ‘nationale taak’ acht de ‘verspreiding’ van Palestijnse staatsburgers ‘tegen te gaan’. In 2010 zei de voorzitter van de ‘Lobby voor huisvesting van jonge gezinnen’ van de Knesset dat het van landsbelang is om joden aan te sporen te verhuizen naar plekken waar ‘de Arabische bevolking toeneemt’. Toen Ehoed Olmert burgemeester van Jeruzalem was, achtte hij het ‘een zorgelijk punt wanneer de niet-joodse bevolking veel sneller groeit dan de joodse bevolking’.
Dezelfde racistische logica schuilt in de waarschuwingen van premier Netanyahoe dat ‘illegale infiltranten’ – niet-joodse Afrikaanse vluchtelingen en migranten – een gevaar betekenen voor het voortbestaan van het land ‘als een joodse en democratische staat’. In andere landen beperkt zulke taal zich tot extreem rechts, in Israel is het sociaal aanvaard om over Palestijnse burgers en andere niet-joden te praten als zijnde een ‘gevaar’.
op ‘race’ gebaseerd beleid
En wat te denken van het Israelische beleid in de bezette gebieden, die al 45 jaar [inmiddels 47 jaar] lang onder militair bestuur staan? In Jeruzalem, dat Israels leiders aldoor bezingen als de ‘eeuwige’ hoofdstad van het land, worden de Palestijnse inwoners van het illegaal geannexeerde oostelijk deel geconfronteerd met bouwrestricties, afbraak van woningen, discriminatie bij de gemeentelijke diensten en met de Muur. In 2011 kwam burgemeester Nir Barkat er in het BBC-programma Hardtalk openlijk voor uit, dat hij ernaar streeft in de stad een joodse meerderheid te behouden. Stel je eens voor dat de burgemeesters van Londen, New York of Parijs zouden zeggen dat het aandeel joodse inwoners niet boven een bepaald percentage mag komen.
Er wonen thans meer dan 300.000 Israelische staatsburgers in joodse nederzettingen op de Westelijke Jordaanoever (naast de 200.000 in Oost-Jeruzalem), een netwerk van nederzettingen met daartussen een Palestijnse bevolking zonder staatsburgerschap. De bewegingsvrijheid van de Palestijnen wordt gecontroleerd door een bureaucratisch vergunningensysteem, dat wordt afgedwongen door 500 checkpoints en obstakels. Het overgrote deel van de 700 kilometer lange Muur is gebouwd op grond die tot de bezette Westelijke Jordaanoever behoort. De onwettigheid van deze de facto annexatie werd in 2004 door het Internationaal Gerechtshof in Den Haag opnieuw bevestigd.
In 60 procent van de Westelijke Jordaanoever (‘C-Gebied’) zijn Palestijnen verplicht een bouwvergunning aan te vragen bij de Israelische bezettingsmacht. Volgens een VN-rapport uit 2008 wordt 94 procent van de aanvragen afgewezen. Illegaal bouwen betekent afbraak. In 2011 heeft Israel op de Westelijke Jordaanoever 620 Palestijnse gebouwen afgebroken – onderdeel van het beleid dat de Europese Unie heeft omschreven als de ‘gedwongen verhuizing van de inheemse bevolking’. Ondertussen zijn in de illegale joodse nederzettingen hijskranen en graafmachines druk in de weer.
Israel maakt eveneens grif gebruik van de natuurlijke bronnen van de Westelijke Jordaanoever, zoals het water. Terwijl Palestijnen 80 procent van de bevolking van de Westelijke Jordaanoever vormen, hebben zij toegang tot slechts 20 procent van de belangrijkste aquifer (ondergrondse waterreservoir). HRW heeft Israels regime op de Westelijke Jordaanoever een ‘tweedelingsstelsel’ genoemd, waar Palestijnen ‘systematische discriminatie’ ondergaan (dezelfde woorden hanteerde HRW ook bij het omschrijven van de situatie binnen Israels internationaal erkende grenzen).
De Strook van Gaza waar zo'n 1,7 miljoen Palestijnen wonen, van wie het merendeel vluchteling is, wordt door de Israelische strijdkrachten geblokkeerd achter een hekwerk en een ‘bufferzone’ die over land en zee loopt. De inperking van de bewegingsvrijheid stamt al van begin jaren negentig, maar werd in de winter van 2006-2007 geïntensiveerd [nadat HAMAS, na een mislukte staatsgreep door FATAH, daar de macht had overgenomen; red.]. Tot op heden houdt Israel export uit het gebied vrijwel geheel tegen in het kader van een zogeheten ‘scheidingsbeleid’ dat ten doel heeft Gaza van de Westelijke Jordaanoever af te snijden.
In maart 2012 kwam het Committee on the Elimination of Racial Discrimination (CERD) van de VN met ongekend harde kritiek op Israels schendingen van het recht op gelijke behandeling. Wijzend op de ‘segregatie tussen joodse en niet-joodse leefgemeenschappen’ en het gebrek aan ‘gelijke toegang tot land en goed’ binnen Israels internationaal erkende grenzen, constateerde de commissie een regime van ‘feitelijke segregatie’ op de Westelijke Jordaanoever dat ernstig genoeg was om te herinneren aan het ‘verbod’ op ‘apartheid’.
In heel historisch Palestina – Israel, de Westelijke Jordaanoever en de Strook van Gaza – heerst de Staat Israel over circa 12 miljoen mensen van wie de rechten op basis van discriminatie worden bepaald. Miljoenen anderen worden zelfs helemaal buitengesloten, omdat zij Palestijn zijn. Dit is een regime dat erop gericht is de dominantie van één groep te handhaven ten koste van een andere groep. Dat is nou precies apartheid.
Ben White is een onafhankelijke journalist, schrijver en activist, gespecialiseerd in Palestina/Israel. Hij is afgestudeerd aan de Universiteit van Cambridge; van zijn hand verschenen: Israeli Apartheid: A Beginner’s Guide; Londen: Pluto Press, 2014 (tweede druk); 200 pp.; en: Palestinians in Israel: Segregation, Discrimination and Democracy; Londen: Pluto Press, 2011; 152 pp.
bron: Al-Jazeera, 29 oktober 2012
vertaling: Adri Bon
opiniepeiling – discriminatie in percentages uitgedrukt
Een meerderheid van de ondervraagde joodse Israeli’s is uitdrukkelijk voorstander van discriminatie van Israelische Palestijnen
De onderstaande cijfers zijn van het onderzoeksbureau Dialog, dat in opdracht van het Yisraela Goldblum Fonds onderzoek deed naar de houding van joodse Israeli’s ten opzichte van Israelische Palestijnen. Het onderzoek is gebaseerd op een representatieve steekproef onder 503 joods-Israelische respondenten.
59 procent van de ondervraagden wil dat joden voorrang krijgen bij de toewijzing van banen bij de overheid;
49 procent wil dat de Staat joodse burgers beter behandelt dan Palestijnse burgers;
42 procent wil niet in hetzelfde gebouw wonen met Palestijnen;
42 procent wil niet dat hun kinderen met Palestijnen in dezelfde klas zitten;
33 procent wil dat het Palestijnen bij wet wordt verboden om deel te nemen aan verkiezingen voor Knesset (het Israelische parlement);
69 procent wil niet dat Palestijnen op de Westelijke Jordaanoever stemrecht krijgen, in geval Israel tot annexatie van het gebied overgaat;
74 procent is voorstander van aparte wegen voor joden en Palestijnen op de Westelijke Jordaanoever ;
47 procent wil dat een deel van de Palestijnse bevolkingsgroep ‘overgebracht’ wordt (transfer) naar gebied dat onder controle van het Palestijns Nationaal Gezag (PNA) staat;
36 procent wil dat een aantal Palestijnse dorpen bij het PNA-grondgebied wordt getrokken;
58 procent is van mening dat Israel apartheid jegens de Palestijnen praktiseert;
38 procent wil dat Israel de joodse nederzettingen annexeert (48 procent is daartegen).
Ultra-orthodoxe joden (Haredim) nemen de meest extreme posities jegens Palestijnen in. Zo is 83 procent van hen voorstander van gescheiden wegen en 71 procent voorstander van hun verdrijving; 70 procent is voor een stemverbod voor Palestijnen; 82 procent steunt een voorkeursbehandeling voor joden bij de toewijzing van banen bij de overheid; en 95 procent is voorstander van discriminatie van Palestijnen bij het toewijzen van banen.
Seculiere joodse Israeli's lijken het minst racistisch zijn: 68 procent van de ondervraagden vindt het geen probleem om Palestijnse buren te hebben [nog altijd eenderde kennelijk wel]; 73 procent vindt het geen probleem wanneer hun kinderen Palestijnse medeleerlingen hebben [ruim een kwart kennelijk wel]; en 50 procent is van mening dat Palestijnen niet gediscrimineerd mogen worden bij het verkrijgen van een baan [de andere helft kennelijk wel].
bron: Ha’aretz (Tel Aviv), 23 oktober 2012
Ben White
Een recente opiniepeiling wijst uit dat een meerderheid van de joodse Israeli’s vóór apartheid is – maar dat was allang bekend.
Op 23 oktober 2012 kwam het Israelische dagblad Ha'aretz met de bevindingen van een opiniepeiling [zie kader] onder joodse Israeli’s die wereldwijd de krantenkoppen haalde: het publiek steunt het discriminerende beleid. Sommigen zagen hierin de bevestiging van de beschuldigingen die critici van de Joodse Staat hebben geuit; anderen waren van mening dat er gebreken zaten in het onderzoek en in hoe de cijfers werden gepresenteerd.
Desalniettemin voegt zo'n opiniepeiling niets toe aan het feit dat Israel apartheid bedrijft: de feiten spreken voor zich.
Ik begin met een toelichting op de gebruikte termen. Wanneer wij het hebben over Israelische apartheid, zeggen wij niet dat deze precies overeenkomt met het beleid van het voormalige regime in Zuid-Afrika. Onder internationaal recht geldt apartheid als een misdaad, ongeacht de vergelijking met Zuid-Afrika. Zoals John Dugard, de Speciale Rapporteur voor de Mensenrechtencommissie van de VN, in het voorwoord van mijn boek Israeli Apartheid: A Beginner’s Guide stelt: ‘Het is Israels eigen versie van een systeem dat algemeen is afgekeurd’.
Het is niet mogelijk dit ‘systeem’ te doorgronden zonder je te realiseren dat de basis ervan is gelegd met de etnische zuivering die in de Nakba heeft plaatsgevonden. Met de stichting van de Staat Israel in 1948 zijn tegen de 90 procent van de Palestijnen die binnen de nieuwe staat woonden, verdreven, hun bezittingen zijn in beslag genomen en hun terugkeer werd onmogelijk gemaakt. Terwijl deze vluchtelingen het staatsburgerschap werd ontzegd en hun recht op terugkeer werd genegeerd, nam Israel wetten aan die de grenzen openzetten voor joden van waar ook vandaan.
Dus de enige reden dat Israel, een zogenaamde ‘liberale democratie’, überhaupt een joodse meerderheid heeft, komt door de gedwongen en aanhoudende fysieke uitzetting van Palestijnen uit hun huizen. Tussen 1948 en 1953 werd 95 procent van de nieuwe joodse woonplaatsen gebouwd op het eigendom van verdreven Palestijnen. Bij elkaar bedraagt de hoeveelheid land die door middel van de zogeheten Absentee Property Law van Palestijnse vluchtelingen is onteigend rond de 20 procent van Israels grondgebied van vóór 1967.
herschikken van de demografie
Momenteel valt ongeveer één op de vier Palestijnen met Israelisch staatsburgerschap in de categorie ‘present absentees’: hun huizen en grond zijn in beslag genomen. Tegen het midden van de jaren 1970 waren de Palestijnse gemeenschappen binnen Israel zo’n 65 tot 75 procent van hun grond kwijtgeraakt. Vanaf 1948 zijn er binnen Israels officiële grenzen voor joden ruim 700 woonplaatsen gesticht – tegenover maar zeven voor Palestijnse staatsburgers.
Al tientallen jaren probeert de Staat Israel de gebieden te ‘verjoodsen’ waarvan het de verhouding Palestijnse staatsburgers ten opzichte van joden ‘te hoog’ acht, met name in de Naqab (Negev) en in Galilea. Een strategie die in Galilea werd toegepast, was het aanleggen van zogeheten ‘mitzpim’ – woonplaatsen waarvan het doel volgens een planoloog bij de Jewish Agency was ‘te verhinderen dat de Arabische [Palestijnse] dorpen territoriaal aaneengesloten zouden raken en een ‘sterke’ bevolking zouden aantrekken’.
Daarnaast wonen tienduizenden bedoeïenen in tientallen ‘niet-erkende dorpen’, met name in de Naqab (hoewel deze ‘niet-erkenning’ zich niet beperkt tot het zuiden van Israel). Geregeld worden hun huizen afgebroken en het ontbreekt hen aan elementaire stadsvoorzieningen. Een nieuwe ernstige dreiging vormt sinds kort het Prawer Plan dat de gedwongen verplaatsing (deportatie) behelst van tegen de 70.000 bedoeïenen en de vernietiging van hun dorpen.
Deze planmatige etnische zuivering komt voort uit de angst die Shimon Peres in 2005 verwoordde, toen hij tegenover Amerikaanse vertegenwoordigers zijn zorg uitte dat Israel in de Naqab grond was ‘kwijtgeraakt aan de bedoeïenen’ en maatregelen moest nemen om het ‘demografische gevaar’ terug te dringen. Een hoge vertegenwoordiger van de Jewish Agency gaf in 2003 als motief voor het nieuwe verjoodsings-plan dat ‘het geboortecijfer van de bedoeïenen en de Arabieren [Palestijnen] in Galilea veel hoger ligt dan dat van de joden’, en dat daarom ‘wij in snel tempo onze meerderheid daar verliezen’.
Een ander element in dit regime van etnisch voorrecht zijn de toelatingscommissies waaraan zo'n 70 procent van de Israelische gemeenten mee werken, en die aspirant-inwoners toelaten of afwijzen aan de hand van sociale ‘geschiktheid’. Door middel van het ‘afkeuren van toelatingen’ wanneer het Palestijnse staatsburgers betreft, zijn volgens Human Rights Watch (HRW) de toelatingscommissies gebruikt ‘om te verhinderen dat Arabieren [Palestijnen] zich vestigen in landelijke joodse gemeenten’.
Thans is al bij 42 procent van de gemeenten de rol van de commissies wettelijk vastgelegd en degenen die dit steunen, komen openlijk uit voor de beweegredenen. Knesset-lid Israel Hasson (van de ‘centumpartij’ Kadima) verklaarde dat het doel van de wet is om ‘de mogelijkheid te bewaren de zionistische droom in praktijk te brengen’, terwijl Knesset-lid David Rotem (van Avigdor Liebermans ultra-nationalistische Yisrael Beiteinu) stelde dat joden en Palestijnen ‘gescheiden maar gelijkwaardig moeten zijn’, en dat ‘Israel een joodse en democratische staat is, maar geen staat voor al zijn burgers’.
apart en gescheiden
Israels geïnstitutionaliseerde racisme heeft zelfs gevolgen voor met wie Palestijnen kunnen trouwen. In januari heeft het Hooggerechtshof – een orgaan dat wordt bejubeld door ‘liberale’ voorvechters van Israelische apartheid – een wet laten bestaan die het Israelische [lees: Palestijnse] staatsburgers ernstig bemoeilijkt met echtgenoten uit de Westelijke Jordaanoever dan wel uit de Strook van Gaza samen te wonen. Rechter Asher Grunis lichtte het meerderheidsstandpunt toe met de woorden, ‘mensenrechten zijn geen recept voor nationale zelfmoord’ – een verwijzing naar het ‘demografische’ spook dat door apartheidsregimes waart.
Knesset-lid voor Kadima, Otniël Schneller, prees het vonnis inzake het ‘uiten van de noodzaak de bevolkingsgroepen gescheiden te houden en een joodse meerderheid en het [joodse] karakter van de staat te handhaven’, en legde op die manier het verband met de uitspraak ‘twee staten voor twee volken’. In dit motto van de ‘gematigde’ zionisten (ja ja, alles is betrekkelijk) weerklinkt ironisch genoeg de retoriek van de Zuid-Afrikaanse politici ten tijde van de apartheid, toen zij ervoor waarschuwden dat ‘wij ofwel moeten gaan voor gelijkheid, hetgeen op den duur zelfmoord betekent voor het blanke ras, ofwel voor scheiding’.
De ruimte voor een afwijkende mening is beperkt. In 2007 kondigde Israels binnenlandse inlichtingendienst Shin Bet aan dat het ‘de activiteiten zal dwarsbomen van elke groepering of elk individu die het joodse en democratische karakter van de Staat Israel probeert te ondermijnen, ook al zijn deze bezigheden niet in strijd met de wet’. In 2008 zei het toenmalige hoofd van de Shin Bet tegen Amerikaanse functionarissen dat velen die tot het ‘Arabisch-Israelische bevolkingsdeel’ behoren bij het uitoefenen van hun rechten ‘te ver gaan’. Israelische wetgeving voorziet in het weren van verkiezingskandidaten die ‘het bestaan van de Staat Israel als zijnde de staat van het joodse volk’ afwijzen. Wetsvoorstellen kunnen afgewezen worden op grond van het ondermijnen van ‘Israels bestaan als staat voor het joodse volk’.
Hoewel sommigen verbaasd waren over de resultaten van de door Ha'aretz gehouden peiling, komen deze niet als een verrassing. Dit soort opvattingen komt in andere peilingen ook naar boven. Zo gaf een paar jaar geleden ruim de helft van de joodse Israeli’s te kennen dat trouwen met een Palestijn ‘gelijkstaat aan landverraad’, 78 procent was tegen Palestijnen in de regering, 62 procent vond dat emigratie van Israelische Palestijnen aangemoedigd moet worden en 32 procent van de joodse Israeli’s steunde het voorstel niet-joden het stemrecht te ontzeggen.
Dit soort bevindingen zijn te verwachten wanneer je kijkt naar het discours van Israels leiders. In 2003, toen hij minister van Financiën was, omschreef Benjamin Netanyahoe de Israelische Palestijnen als een ‘demografisch probleem’, terwijl de huidige minister van Huisvesting het een ‘nationale taak’ acht de ‘verspreiding’ van Palestijnse staatsburgers ‘tegen te gaan’. In 2010 zei de voorzitter van de ‘Lobby voor huisvesting van jonge gezinnen’ van de Knesset dat het van landsbelang is om joden aan te sporen te verhuizen naar plekken waar ‘de Arabische bevolking toeneemt’. Toen Ehoed Olmert burgemeester van Jeruzalem was, achtte hij het ‘een zorgelijk punt wanneer de niet-joodse bevolking veel sneller groeit dan de joodse bevolking’.
Dezelfde racistische logica schuilt in de waarschuwingen van premier Netanyahoe dat ‘illegale infiltranten’ – niet-joodse Afrikaanse vluchtelingen en migranten – een gevaar betekenen voor het voortbestaan van het land ‘als een joodse en democratische staat’. In andere landen beperkt zulke taal zich tot extreem rechts, in Israel is het sociaal aanvaard om over Palestijnse burgers en andere niet-joden te praten als zijnde een ‘gevaar’.
op ‘race’ gebaseerd beleid
En wat te denken van het Israelische beleid in de bezette gebieden, die al 45 jaar [inmiddels 47 jaar] lang onder militair bestuur staan? In Jeruzalem, dat Israels leiders aldoor bezingen als de ‘eeuwige’ hoofdstad van het land, worden de Palestijnse inwoners van het illegaal geannexeerde oostelijk deel geconfronteerd met bouwrestricties, afbraak van woningen, discriminatie bij de gemeentelijke diensten en met de Muur. In 2011 kwam burgemeester Nir Barkat er in het BBC-programma Hardtalk openlijk voor uit, dat hij ernaar streeft in de stad een joodse meerderheid te behouden. Stel je eens voor dat de burgemeesters van Londen, New York of Parijs zouden zeggen dat het aandeel joodse inwoners niet boven een bepaald percentage mag komen.
Er wonen thans meer dan 300.000 Israelische staatsburgers in joodse nederzettingen op de Westelijke Jordaanoever (naast de 200.000 in Oost-Jeruzalem), een netwerk van nederzettingen met daartussen een Palestijnse bevolking zonder staatsburgerschap. De bewegingsvrijheid van de Palestijnen wordt gecontroleerd door een bureaucratisch vergunningensysteem, dat wordt afgedwongen door 500 checkpoints en obstakels. Het overgrote deel van de 700 kilometer lange Muur is gebouwd op grond die tot de bezette Westelijke Jordaanoever behoort. De onwettigheid van deze de facto annexatie werd in 2004 door het Internationaal Gerechtshof in Den Haag opnieuw bevestigd.
In 60 procent van de Westelijke Jordaanoever (‘C-Gebied’) zijn Palestijnen verplicht een bouwvergunning aan te vragen bij de Israelische bezettingsmacht. Volgens een VN-rapport uit 2008 wordt 94 procent van de aanvragen afgewezen. Illegaal bouwen betekent afbraak. In 2011 heeft Israel op de Westelijke Jordaanoever 620 Palestijnse gebouwen afgebroken – onderdeel van het beleid dat de Europese Unie heeft omschreven als de ‘gedwongen verhuizing van de inheemse bevolking’. Ondertussen zijn in de illegale joodse nederzettingen hijskranen en graafmachines druk in de weer.
Israel maakt eveneens grif gebruik van de natuurlijke bronnen van de Westelijke Jordaanoever, zoals het water. Terwijl Palestijnen 80 procent van de bevolking van de Westelijke Jordaanoever vormen, hebben zij toegang tot slechts 20 procent van de belangrijkste aquifer (ondergrondse waterreservoir). HRW heeft Israels regime op de Westelijke Jordaanoever een ‘tweedelingsstelsel’ genoemd, waar Palestijnen ‘systematische discriminatie’ ondergaan (dezelfde woorden hanteerde HRW ook bij het omschrijven van de situatie binnen Israels internationaal erkende grenzen).
De Strook van Gaza waar zo'n 1,7 miljoen Palestijnen wonen, van wie het merendeel vluchteling is, wordt door de Israelische strijdkrachten geblokkeerd achter een hekwerk en een ‘bufferzone’ die over land en zee loopt. De inperking van de bewegingsvrijheid stamt al van begin jaren negentig, maar werd in de winter van 2006-2007 geïntensiveerd [nadat HAMAS, na een mislukte staatsgreep door FATAH, daar de macht had overgenomen; red.]. Tot op heden houdt Israel export uit het gebied vrijwel geheel tegen in het kader van een zogeheten ‘scheidingsbeleid’ dat ten doel heeft Gaza van de Westelijke Jordaanoever af te snijden.
In maart 2012 kwam het Committee on the Elimination of Racial Discrimination (CERD) van de VN met ongekend harde kritiek op Israels schendingen van het recht op gelijke behandeling. Wijzend op de ‘segregatie tussen joodse en niet-joodse leefgemeenschappen’ en het gebrek aan ‘gelijke toegang tot land en goed’ binnen Israels internationaal erkende grenzen, constateerde de commissie een regime van ‘feitelijke segregatie’ op de Westelijke Jordaanoever dat ernstig genoeg was om te herinneren aan het ‘verbod’ op ‘apartheid’.
In heel historisch Palestina – Israel, de Westelijke Jordaanoever en de Strook van Gaza – heerst de Staat Israel over circa 12 miljoen mensen van wie de rechten op basis van discriminatie worden bepaald. Miljoenen anderen worden zelfs helemaal buitengesloten, omdat zij Palestijn zijn. Dit is een regime dat erop gericht is de dominantie van één groep te handhaven ten koste van een andere groep. Dat is nou precies apartheid.
Ben White is een onafhankelijke journalist, schrijver en activist, gespecialiseerd in Palestina/Israel. Hij is afgestudeerd aan de Universiteit van Cambridge; van zijn hand verschenen: Israeli Apartheid: A Beginner’s Guide; Londen: Pluto Press, 2014 (tweede druk); 200 pp.; en: Palestinians in Israel: Segregation, Discrimination and Democracy; Londen: Pluto Press, 2011; 152 pp.
bron: Al-Jazeera, 29 oktober 2012
vertaling: Adri Bon
opiniepeiling – discriminatie in percentages uitgedrukt
Een meerderheid van de ondervraagde joodse Israeli’s is uitdrukkelijk voorstander van discriminatie van Israelische Palestijnen
De onderstaande cijfers zijn van het onderzoeksbureau Dialog, dat in opdracht van het Yisraela Goldblum Fonds onderzoek deed naar de houding van joodse Israeli’s ten opzichte van Israelische Palestijnen. Het onderzoek is gebaseerd op een representatieve steekproef onder 503 joods-Israelische respondenten.
59 procent van de ondervraagden wil dat joden voorrang krijgen bij de toewijzing van banen bij de overheid;
49 procent wil dat de Staat joodse burgers beter behandelt dan Palestijnse burgers;
42 procent wil niet in hetzelfde gebouw wonen met Palestijnen;
42 procent wil niet dat hun kinderen met Palestijnen in dezelfde klas zitten;
33 procent wil dat het Palestijnen bij wet wordt verboden om deel te nemen aan verkiezingen voor Knesset (het Israelische parlement);
69 procent wil niet dat Palestijnen op de Westelijke Jordaanoever stemrecht krijgen, in geval Israel tot annexatie van het gebied overgaat;
74 procent is voorstander van aparte wegen voor joden en Palestijnen op de Westelijke Jordaanoever ;
47 procent wil dat een deel van de Palestijnse bevolkingsgroep ‘overgebracht’ wordt (transfer) naar gebied dat onder controle van het Palestijns Nationaal Gezag (PNA) staat;
36 procent wil dat een aantal Palestijnse dorpen bij het PNA-grondgebied wordt getrokken;
58 procent is van mening dat Israel apartheid jegens de Palestijnen praktiseert;
38 procent wil dat Israel de joodse nederzettingen annexeert (48 procent is daartegen).
Ultra-orthodoxe joden (Haredim) nemen de meest extreme posities jegens Palestijnen in. Zo is 83 procent van hen voorstander van gescheiden wegen en 71 procent voorstander van hun verdrijving; 70 procent is voor een stemverbod voor Palestijnen; 82 procent steunt een voorkeursbehandeling voor joden bij de toewijzing van banen bij de overheid; en 95 procent is voorstander van discriminatie van Palestijnen bij het toewijzen van banen.
Seculiere joodse Israeli's lijken het minst racistisch zijn: 68 procent van de ondervraagden vindt het geen probleem om Palestijnse buren te hebben [nog altijd eenderde kennelijk wel]; 73 procent vindt het geen probleem wanneer hun kinderen Palestijnse medeleerlingen hebben [ruim een kwart kennelijk wel]; en 50 procent is van mening dat Palestijnen niet gediscrimineerd mogen worden bij het verkrijgen van een baan [de andere helft kennelijk wel].
bron: Ha’aretz (Tel Aviv), 23 oktober 2012