Soemoed is
het Arabische
woord voor vastberadenheid
of standvastigheid, een begrip dat in de Palestijnse gemeenschap wordt gebruikt om de strijd voor het behoud van het land en de terugkeer naar Palestina uit te drukken.


Twitter

NPK PUBLICATIES - SOEMOED - JAARGANG 35, NUMMER 5-6

1982-2007

Sabra & Shatila - NOOIT VERGETEN !


Ben Alofs


Shatila, 10 september 2007 - Het kon niet anders: Dit jaar moest ik in Beiroet zijn om de slachtoffers te herdenken van de massamoord in Sabra en Shatila, 25 jaar geleden. Van collega's met wie ik in 1982 in Beiroet had gewerkt, hoorde ik, dat zij voornemens waren om dit jaar bij de herdenking in Shatila aanwezig te zijn. Elke september komt de herinnering terug, maar 25 jaar is een mijlpaal, al lijkt alles gisteren gebeurd te zijn.


In Beiroet ontmoet ik de leden van een internationale delegatie, die aan de herdenking deelnemen. De Italianen zijn met 50 mensen prominent vertegenwoordigd. Niet zo verwonderlijk. Stefano Chiarini, een journalist van Il Manifesto, was een van de drijvende krachten, die er - samen met Palestijnen en de Gemeente Ghobeiry waarvan het Shatila-vluchtelingenkamp deel uitmaakt - voor heeft gezorgd, dat het massagraf in het zuidelijk deel van het kamp gerehabiliteerd en in een tuin is ongevormd, beplant met olijf- en citrusbomen uit Palestina. Helaas is Stefano er deze keer niet bij. Eerder dit jaar overleed hij plotseling, maar overal hangen portretfoto's van hem.

Voorts zijn er mensen uit Finland, de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk, Maleisië, Canada, Duitsland en Frankrijk. Onwillekeurig voel ik mij een beetje de vertegenwoordiger van Nederland.

Met sommige deelnemers is het een weerzien na vele jaren: Zij zijn vroegere collega's in het medisch team, waarvan ik in 1982 deel uitmaakte. Met twee van hen werkte ik tijdens de massaslachting in het Gaza-Ziekenhuis in Sabra. Wij werden door de Falangisten gevangengenomen, maar overleefden het - een gebeurtenis die vanzelfsprekend in mijn geheugen gegrift staat. 

Wij behoorden tot de gelukkigen, die het er levend vanaf hebben gebracht. Gelukkig, ook in de zin dat wij geen ouders, kinderen, broers, zusters, ooms of tantes verloren hebben in de dagenlange orgie van dood en obsceen geweld - een 'massacre by proxy', geënsceneerd door Ariel Sharon, de toenmalige Israelische minister van Defensie, en diens stafchef Rafael Eitan.
 
Vandaag ontmoeten wij in het gemeenschapscentrum van Beit Atfal al-Sumud [Kindertehuis van de Standvastigheid] in Shatila de ouders van enkele van de slachtoffers. Een emotionele gebeurtenis. Daar zitten zij, met de portretten van hun kinderen op hun schoot. Het is moeilijk om de ogen droog te houden, wanneer wij naar hun verhalen luisteren: Over hoe er aan de aspiraties en de hoop op een betere toekomst van de jonge mensen op de foto's een plotseling, onbegrijpelijk en gruwelijk einde kwam. Na 25 jaar zijn de wonden van de overlevenden nog altijd rauw en niet geheeld. Begrijpelijk, omdat er in de 25 jaar die verstreken zijn, er inzake Sabra en Shatila niet of nauwelijks gerechtigheid is geschied.

Hoe zat het ook al weer, 25 jaar geleden?

Begin Juni 1982 was Israel Libanon binnengevallen. Doel van Sharon was de gehele infrastructuur van de Palestijnse Bevrijdings Organisatie (PLO) daar te vernietigen, met inbegrip van de vluchtelingenkampen. In diens megalomane visie zouden de Palestijnse vluchtelingen daarbij verdreven worden naar Syrië, om uiteindelijk in Jordanië terecht te komen. Voor hem was Jordanië immers Palestina. Na de nederlaag van de PLO in Libanon, zou Israel in staat zijn wil aan de Palestijnse bevolking in bezet Palestina op te leggen.

Al vanaf 1976 hadden de Israeli's een bondgenootschap met de Falangistische Partij (Kataib) en de Libanese Strijdkrachten - de geïntegreerde rechtse christelijke militie onder bevel van Bashir Gemayel. Tevens beoogde Israel met de militaire operatie Gemayel aan de macht te brengen - in de zomer stonden presidentsverkiezingen gepland - waarna een vredesverdrag tussen Israel en Libanon gesloten kon worden. Een soort van 'christelijke staat' aan Israels noordgrens zou de Syrische invloed kunnen indammen.

Geconfronteerd met de overmacht van de Israelische strijdkrachten, restte Palestijnse strijdgroepen niets anders dan zich richting West-Beiroet terug te trekken.

Wat Sharon met de vernietiging van de Palestijnse infrastructuur in Libanon precies voor ogen stond, werd duidelijk in Ain al-Helweh. Dit grote Palestijnse vluchtelingenkamp aan de rand van Saida (Sidon) werd als eerste door de Israelische artillerie en luchtmacht in puin geschoten, waarna legerbulldozers de huizen die nog overeind stonden, met de grond gelijk maakten.

Een van Sharons obsessies was om, koste wat kost, West-Beiroet binnen te vallen, waar zich immers het hoofdkwartier van de PLO bevond, inclusief zijn administratieve apparaat en archieven. Voor Sharon was het van vitaal om dit te vernietigen.

Na de omsingeling van West-Beiroet kwam het stadsdeel aan een wekenlang beleg bloot te staan. Elektriciteit en water werden afgesneden. Vanuit de lucht, de zee en de omliggende heuvels is West-Beiroet in die periode genadeloos bestookt. Desondanks hielden haar verdedigers stand. Elke Israelische poging om over land West-Beiroet binnen te gaan, draaide uit op zware Israelische verliezen.

Uiteindelijk bracht de Amerikaanse diplomaat Philip Habib een overeenkomst tot stand, die voorzag in de evacuatie van de Palestijnse strijders uit Libanon, onder supervisie van een Multinationale Vredesmacht. Israel moest – onder protest van Sharon – in ruil daarvoor afzien van de inval in West-Beiroet. De Verenigde Staten stelden zich garant voor de veiligheid van de Palestijnse en Libanese burgerbevolking, nadat de evacuatie van de Palestijnse en Syrische strijdkrachten had plaatsgevonden.

Die evacuatie in de tweede helft van augustus verliep snel en soepel. Geleidelijk begonnen mensen naar hun huizen (of wat daarvan nog over was) terug te keren en werd er een begin gemaakt met het opruimen van het puin. Even leek het erop alsof de rust in West-Beiroet was teruggekeerd.

Terwijl het Israelische leger West-Beiroet omsingeld hield, werd Bashir Gemayel door het parlement tot de nieuwe president van Libanon gekozen. Onwillige parlementsleden waren tevoren door militieleden van Gemayel van huis gehaald en te verstaan gegeven hoe zij moesten stemmen.

In strijd met de eerder gedane toezeggingen, trok het Amerikaanse onderdeel van de Multinationale Vredesmacht zich twee weken eerder dan overeengekomen was, uit Beiroet terug, spoedig gevolgd door de Fransen, Italianen en Britten.

En toen was er op 14 september een geweldige bomexplosie in het hoofdkwartier van de Falangistische Partij in Achrafiye, in Oost-Beiroet. Gemayel, die zich opmaakte om als president geïnaugureerd te worden, bleek het doelwit te zijn geweest. Zijn lijk werd als een van de laatste onder het puin vandaan gehaald.

Die dag draaide ik een nachtdienst in het Akka-Ziekenhuis, aan de rand van Shatila. Heel goed herinner ik mij de angst in de ogen van de Palestijnse verpleegkundigen, toen een nieuwslezer de dood van Gemayel bekendmaakte.

Sharon reageerde onmiddellijk. In de vroege ochtend (06.00 u.) van 15 september scheerden Israelische jets laag over Shatila, als ouverture in de bezetting van West-Beiroet door het Israelische leger. Weerstand tegen de opmars werd nauwelijks geboden en in minder dan twee dagen hadden de Israeli's de doorgangswegen van West-Beiroet volledig onder controle.

De eerste dag al omsingelde het Israelische leger Sabra en Shatila. Volgens het oorlogsrecht was Israel vanaf dat moment verantwoordelijk voor de veiligheid van de daar woonachtige burgerbevolking.

Sharon had voor de Libanese Strijdkrachten - zoals gezegd de gewapende arm van de Falangisten - een belangrijke rol weggelegd bij de inval in West-Beiroet. Zo kregen zij ondermeer de taak, om in de Palestijnse vluchtelingenkampen een 'schoonmaakoperatie' uit te voeren.

Kort na de dood van Gemayel had Sharon in een verklaring voor Associated Press de verantwoordelijkheid voor de aanslag bij de PLO gelegd. Daarmee was de toon gezet. Zo wilde hij er zeker van zijn dat de Libanese Strijdkrachten – zeer geëmotioneerd door de dood van hun charismatische leider – voor de 'schoonmaakoperatie' in de juiste gemoedstoestand waren.

In de jaren na 'Sabra en Shatila' is duidelijk geworden, wat de beweegredenen van Sharon daarbij zijn geweest. Het sleutelwoord hier is Deir Yassin.

Deir Yassin, een dorp onder de rook van Jeruzalem, was in april 1948 het toneel van een massamoord, uitgevoerd door eenheden van de Irgoen van Menachem Begin en met logistieke steun van de Haganah (de voorloper van de Israelische strijdkrachten). In de loop van de oorlog van 1948-49 vonden er in Palestina tientallen - wellicht honderden - grote en kleine massamoorden plaats. Wat Deir Yassin van de andere onderscheidt, is dat het nieuws over de massaslachting een golf van paniek onder de Palestijnen teweegbracht, die een massale vlucht tot gevolg heeft gehad. Begin merkt in zijn autobiografie op, hoe Deir Yassin de doelstelling om de Palestijnen uit hun land te verdrijven, eenvoudiger had gemaakt.

Libanon telde in 1982 zo'n 20 grote en kleine Palestijnse vluchtelingenkampen. Enkele daarvan, bijvoorbeeld die in Noord-Libanon, lagen buiten het directe bereik van het Israelische leger. De enige manier om een massale vlucht van Palestijnen uit Libanon in gang te zetten, was een Deir Yassin-effect te creëren. Dit vormt de enige verklaring voor het feit, waarom Sharon zich op Sabra en Shatila had geconcentreerd - en bijvoorbeeld niet op het naburige Bourj al-Barajneh, eveneens een groot kamp.

Sharon wist dat hij voor de uitvoering van zijn plan niet op de medewerking van het reguliere Israelische leger kon rekenen. Onder de soldaten waren veel leden van Vrede Nu - mensen met een moreel besef van wat goed en slecht is.

Daarom koos hij ervoor gebruik te maken van de hand- en spandiensten van de gewetenlozen: de Libanese Strijdkrachten, het Zuid-Libanon Leger (de militie van majoor Sa'ad Haddad), maar ook – zoals wij nog zullen zien - van commando's van het Israelische leger, die niet voor koelbloedig moorden terugschrikken.

In de jaren na 'Sabra en Shatila' is duidelijk geworden, dat Sharon opereerde volgens een vooropgezet plan en dat de hele operatie met de Libanese Strijdkrachten is gecoördineerd. De uitgebreide documentatie toont aan, dat de Israelische leiders - militairen, politici, de inlichtingendiensten in de persoon van Ariel Sharon, Rafael Eitan, Amos Yaron, Amir Drori, Menachem Begin, Yitzhak Shamir, Yehoshua Saguy en anderen – op de hoogte waren van de onverzoenlijke haat die de rechtse christelijke milities tegen de Palestijnen koesterden.

Wat mij nog steeds kippenvel geeft, is stafchef Eitans beschrijving van de Falangisten tijdens een overleg op 16 september met Sharon, Saguy (Militaire Inlichtingendienst) en de Amerikaanse diplomaten Morris Draper en Samuel Lewis op het Ministerie van Defensie in Jeruzalem. Eitan stelde toen hoezeer de Falangisten bezeten waren van wraak en hoe hij, bij een ontmoeting met enkele van hun commandanten, van hun ogen had kunnen aflezen, dat het op een 'meedogenloze slachting' zou gaan uitdraaien. Eitan wist op dat moment - dat wil zeggen op 16 september om ongeveer 5 uur in de ochtend - dat de Falangisten aan de rand van Shatila klaar stonden om de kampen binnen te gaan!

Hij en Sharon calculeerden koelbloedig. Zij wilden een slachting onder de Palestijnen aanrichten - mogelijk niet op de schaal, waarop deze uiteindelijk heeft plaatsgevonden. Zij beoogden 'straf voor weinigen en vrees voor velen', om zo de 'velen' op de vlucht te drijven. [zie ook de uitspraak van Eitan op de achterpagina; red.]

In de loop van de jaren is een groot aantal – soms tegenstrijdige - ooggetuigenverslagen van kampbewoners, journalisten en medisch personeel verzameld. De periode van 14 tot 19 september was een chaotische.

Kampbewoners hebben met grote stelligheid gemeld, dat zij Israelische soldaten in Shatila hebben gezien, evenals militieleden van het Zuid-Libanon Leger en van de Lebanese Strijdkrachten.

In zijn boek Les Secrèts de la Guerre du Liban, dat in 2004 is verschenen, werpt de Franse journalist Alain Menargues licht op enkele aspecten van de Libanon-oorlog van 1982, die tot dan toe onduidelijk waren gebleven. Menargues was 15 jaar lang de (oorlogs)correspondent van Radio France en kreeg toegang tot niet-gepubliceerd materiaal en tot personen (in Libanon en Israel), die direct bij de gebeurtenissen betrokken waren.

Ook ik heb veel gegevens over 'Sabra en Shatila' verzameld. Het brengen van duidelijkheid in het gebeurde, is voor mij een belangrijk middel geweest om mijn eigen trauma te helen. De tijdslijn en de ooggetuigenverslagen die ik heb, komen overeen met de opmerkelijke bevindingen van Menargues.

Menargues komt tot de conclusie, dat de slachting in Sabra en Shatila plaatsvond in een soort estafette in drie delen. Bij elk deel was de identiteit van de moordenaars verschillend.

Halverwege de ochtend van woensdag 15 september, toen Sabra en Shatila gedeeltelijk, maar nog niet geheel van de buitenwereld waren afgesloten, slipten eenheden van de Israelische commando-eenheid Sayeret Mat'Kal, onder een barrage van tankvuur, in groepjes van tien man Shatila binnen. Hun taak was het om ervoor te zorgen dat de kampbewoners in hun huizen bleven. De commando's waren voorzien vam lijsten met namen en bewogen zich snel en doelgericht door de steegjes van het kamp, van het ene naar het andere huis. Met geweld verschaften zij zich daar de toegang tot de huizen. In een niet-Libanees accent werd de bewoners vervolgens een naam genoemd. Nadat de bewuste persoon zich kenbaar had gemaakt, werd deze met een nekschot geëxecuteerd.

Op deze wijze liquideerden de leden van Sayeret Mat'Kal 63 Palestijnse intellectuele kaders, artsen, advocaten en onderwijzers. Aan het eind van de middag van 15 september verliet de eenheid het kamp, even snel en ongezien als zij in de ochtend gekomen was.

Om 11 uur in de avond begon een Israelische legereenheid boven Sabra en Shatila lichtgranaten af te vuren. In het oranje-gele schijnsel ging de tweede groep moordenaars de kampen binnen: Militieleden van het Zuid-Libanon Leger. Deze bestond grotendeels uit Libanese shi'ieten, waarvan velen zich bij de militie hadden aangesloten, nadat zij of hun familie in Zuid-Bibanon een brute behandeling door Palestijnse strijders daar hadden ondergaan.
 
Een deel van deze eenheid van ongeveer 150 man had het Israelische leger bij de inval in West-Beiroet al bijgestaan. Een ander deel dat onder bevel stond van kapitein Camille Salah, viel de kampen binnen. Stafchef Eitan had hem in het bijzijn van andere Israelische officieren te verstaan gegeven: 'Wat u moet zien te bewerkstelligen, is de vlucht van de kampbevolking'.

Terwijl de eenheid van Salah op alles wat bewoog schoot, zorgden scherpschutters van de Israelische Golani Brigade voor dekking, door de straatjes van de kampen vrij te houden. In het begin van de middag van 16 september trokken de leden van het Zuid-Libanon Leger, na een moordpartij die ruim 13 uur had geduurd, zich terug. Drie van hen werden daarbij per abuis door Golani-scherpschutters neergeschoten, toen zij de kampen via niet-afgesproken wegen wilden verlaten. Zij waren voor Palestijnen aangezien. Een van hen overleed later aan zijn verwondingen.

De derde groep moordenaars drong op 16 september vanaf 5 uur in de middag Shatila binnen. Dit waren militieleden van de Libanese Strijdkrachten, en wel de meest ongedisciplineerde en psychopathische. Zij werden door de reguliere militieleden 'Apachen' of 'Indianen' genoemd. In Nederland zouden wij over 'gemarginaliseerde jongeren' spreken. Zij kwamen uit de armere lagen van de christelijke bevolkingsgroep en waren ontsnapt aan de keiharde disciplinering in 1980 door Gemayel die de diverse christelijke milities had samengesmeed tot een relatief gedisciplineerde strijdgroep, de Libanese Strijdkrachten.

Elie Hobeiqa, het hoofd van de inlichtingendienst van de Falangisten had deze jongeren onder zijn hoede genomen en zette hen bij 'speciale operaties' in. Zij gehoorzaamden slechts hun directe leiders, Georges Melko, Michel Zouen en Maroun Machalani. De groep omvatte ongeveer 150 man.

De hoofdmacht van de Libanese Strijdkrachten - de 1000 man die zich op het vliegveld van Beiroet hadden verzameld - hebben nooit aan de 'schoonmaakoperatie' in Sabra en Shatila deelgenomen. Wel werd de Militaire Politie van de Libanese Strijdkrachten op vrijdag 17 september de kampen ingestuurd, om de bewoners te bewaken, die door de militieleden bijeen waren gedreven.

De leugenachtigheid van Sharon wordt nog eens onderstreept doro het feit, dat hij als voorwendsel voor de 'schoonmaakoperatie' en bezetting van West-Beiroet had gegeven, dat daar - na de evacuatie - nog zo'n 2000 PLO-strijders waren achtergebleven. Die 2000 zijn nooit gevonden en de moordenaars stuitten bij hun optreden dan ook op weinig weerstand. Het bevestigt dat het hoofddoel van de operatie het creëren van een Deir Yassin-effect was.

Het derde deel van de estafette heeft meer dan 40 uur geduurd. Vanuit een commandopost - een acht verdiepingen tellend gebouw aan de rand van Shatila dat er nog altijd staat - observeerden Israeli's de loop van de gebeurtenissen. Kampbewoners die probeerden te vluchten, werden door Israelische soldaten teruggestuurd. Israelische lichtgranaten ondersteunden het nachtelijke werk van de moordenaars.

Ik neem aan dat heel wat Israelische soldaten zich op het moment niet realiseerden, wat zich in Sabra en Shatila precies afspeelde. Zij volgden zonder vragen te stellen de orders van hun commandanten op. Alleen op het hoogste niveau (Sharon, Eitan, Yaron, Drori, Saguy) wist men wat er zich daar voltrok. Later is bekend geworden hoe weerloze burgers binnen de kampen zijn afgeslacht. Individuele soldaten rapporteerden destijds hun vermoedens op bais van waarnemeingen, maar deze werden door hun commandanten genegeerd.

Een slachting van een omvang als deze kan beperkte tijd geheim blijven. Aanhoudende geruchten over de aanwezigheid van Falangisten die zich schuldig maakten aan het vermoorden van weerloze burgers, bereikten echter al gauw Israelische journalisten en Amerikaanse diplomaten. In het verlengde daarvan nam in de loop van vrijdagmiddag de politieke druk toe om de Libanese Strijdkrachten uit de kampen terug te trekken. Maar terwijl de Israelische legerleiding erin toestemde om de operatie te beëindigen, stelden mensen als Eitan tezelfdertijd alles in het werk om de Falangisten nog wat meer tijd te geven.

Ondanks de bewering dat op vrijdagmiddag de moordenaars uit de kampen waren teruggetrokken, gebeurde feitelijk het tegenovergestelde. Zo gaf Eitan de Falangisten bulldozers om de lijken te begraven en huizen met de grond gelijk te maken. Pas op zaterdagmorgen tussen 10 en 11 uur zijn de moordenaars vertrokken.

Ikzelf ben die zaterdagmorgen met mijn buitenlandse collega's in het Gaza-Ziekenhuis door de Libanese Strijdkrachten gearresteerd. Het duurde enige tijd, voordat wij in de gaten hadden dat het hier om militieleden van de Libanese Strijdkrachten ging en niet om Israelische soldaten, vanwege hun identieke uniformen, helmen en wapens. Via de hoofdweg van Sabra en Shatila zijn wij het kamp uitgeleid, door een haag van militieleden die ons 'communistenhonden' of 'Baader-Meinhof' toevoegden. Wij werden zwaar geïntimideerd door een schijnexecutie op ons uit te voeren. Een Palestijnse verpleegkundige is uit onze groep gepikt en achter een muur geëxecuteerd.

Wij zagen de Falangisten zitten op hun jeeps, lachend en grappen makend, de mannen met zwarte baretten en helmen met een MP-insigne. Om ons heen meerdere lijken. Vlak voordat wij Shatila verlieten en omhoog liepen, richting de Koeweitse ambassade, zagen wij een legerbulldozer met Hebreeuwse lettertekens.

Terwijl wij in het hoofdkwartier van de Libanese Strijdkrachten, op ongeveer 100 meter afstand van de Israelische commandopost ondervraagd werden, hoorden wij de salvo's van machinegeweervuur en geluid van explosies in de kampen. Ik keek op mijn horloge. Het was 9 uur in de ochtend.

Vervolgens zijn wij overgebracht naar de Israelische commandopost, waar wij correct behandeld werden. Drie van ons werd toegestaan naar het Gaza-Ziekenhuis terug te keren, met een vergunning die in het Arabisch en Hebreews was gesteld. De overigen, waaronder ikzelf, zijn met een militair voertuig afgezet bij de Amerikaanse ambassade aan de Corniche, in het noorden van West-Beiroet.

De volgende dag was ik terug in Shatila, ditmaal in gezelschap van journalisten en reddingswerkers. De zuidelijke rand van Shatila was in een dag tijd omgevormd in een grote puinhoop. Het was duidelijk dat de moordenaars tijdens de laatste uren van hun verblijf in de kampen koortsachtig geprobeerd hadden om lijken te begraven. Ik zag hopen rode aarde, waaruit ledematen staken. Huizen waren plat gebulldozerd. Tussen het puin vonden wij menselijke resten.

De rondgang door slechts een klein deel van Shatila was een traumatische ervaring. Zo zou de hel van Dante eruit kunnen zien. In de dagen en weken erna kwam meer hartverscheurend nieuws binnen. Zo hoorde ik over de dood van Intissar Ismail, een 19-jarige Palestijnse verpleegster van een ongewone schoonheid. Met haar draaide ik in het Akka-Ziekenhuis nachtdienst toen het nieuws over de dood van Gemayel binnenkwam. Toen de Israelische straaljagers in de vroege morgen laag over Shatila scheerden en ik naar buiten liep, is zij het geweest die mij naar binnen trok, omdat zij bang was dat wij gebombardeerd zouden worden. Intissar is tijdens de slachting in het Akka-Ziekenhuis gebleven. De moordenaars vonden haar daar in de schuilkelder. Nadat zij haar verkracht hadden, schoten zij haar dood. Haar mooie gezicht was onherkenbaar verminkt en alleen aan de hand van haar ring kon zij worden geïdentificeerd.

Othman – of Louis zoals wij hem noemden - was een Afrikaanse student en gitzwart. Wij waren tijdens het beleg van Beiroet vrienden geworden. Hij woonde in de buurt van het Gaza-Ziekenhuis. Tijdens onze mars uit het kamp zag ik hem – temidden van honderden kampbewoners die door militieleden bijeen waren gedreven. Wij zwaaiden nog naar elkaar. Het was de laatste keer dat ik hem zou zien.

In de weken na de massaslachting ging ik naar hem op zoek. Ik was terug in het Gaza-Ziekenhuis en maakte mij zorgen over zijn welzijn. Hij woonde vlakbij, maar niemand kon mij zeggen waar hij was. Totdat ik op een dag van een ziekenhuislaborant hoorde dat een van de overlevenden van de massaslachting hem verteld had, dat de moordenaars de spot met hem hadden gedreven. Othman was de enige zwarte man in de groep en militieleden hadden tegen hem gezegd: 'Wij willen de kleur van jouw bloed zien'. Later hoorde ik, dat hij over Britse identiteitspapieren beschikte. Othman is een van de velen, die spoorloos zijn verdwenen.

Dat de schattingen omtrent het aantal doden sterk uiteenlopen – van 700 tot 3500 – is mede te verklaren door het grote aantal mensen, dat eenvoudigweg van de aardbodem verdwenen is. Reddingswerkers hebben ongeveer 700 lijken geborgen, maar vele kuilen die de moordenaars groeven, zijn nooit geopend. Het cijfer 3500 is gebaseerd op het aantal mensen van wie sinds 'Sabra en Shatila' niets meer is vernomen.

Er zijn veel ooggetuigenverslagen over hoe groepen mensen, na ondervraging in het sportstadion, op vrachtwagens naar elders in Libanon zijn afgevoerd en van wie nooit meer iets is vernomen.
Begin november 1982 zorgden de herfstregens voor verstoppingen in de riolering in Sabra en Shatila. Gemeente-arbeiders stelden een onderzoek in en vonden diverse lijken. 

Het zoeken naar de waarheid is in Libanon goeddeels gestaakt. 'Sabra en Shatila' is te belastend en brengt te veel mensen politiek in verlegenheid. Op basis van het Akkoord van Ta'if van 1989, dat een eind aan de burgeroorlog heeft gemaakt, is er veel vergeven en vergeten.
 
Ook in Israel geeft 'Sabra en Shatila' reden voor beschaamd stilzwijgen. Weinig Israeli's willen eraan herinnerd worden. Net als in het Westen – de Verenigde Staten voorop.
 
Bij de aanslagen op 9/11 zijn in New York en elders ongeveer evenveel mensen omgekomen als in Sabra en Shatila. Maar wie herdenkt in de Verenigde Staten de slachtoffers van Sabra en Shatila - de Verenigde Staten, die in augustus 1982 garanties hadden gegeven voor de veiligheid van de Palestijnse burgerbevolking?

Ik begrijp waarom de wonden van de ouders van de slachtoffers 25 jaar na dato niet geheeld zijn. Want in het geval van Sabra en Shatila heeft het recht zijn loop niet gehad. De moordenaars lopen vrij in Libanon rond. Zij leven en werken als taxichauffeurs, kappers en kleine zakenlieden. Een aantal van hen is bereid geweest om voor een camera hun verhaal te doen. Slechts enkelen blijken wroeging te hebben.

De meest serieuze poging om gerechtigheid voor de slachtoffers van Sabra en Shatila te vinden, is de rechtszaak die enkele jaren geleden, na de introductie van liberale wetgeving, bij het Belgische Gerechtshof tegen onder meer Ariel Sharon is aangespannen. Deze poging is echter al snel de grond in geboord, na grote druk van de Verenigde Staten op de Belgische regering. Zo dreigde de toenmalige Amerikaanse minister van Defensie, Donald Rumsfeld, de financiering van het hoofdkwartier van de NAVO in Brussel te staken. De Belgische regering ging vervolgens snel door de knieën.

De conclusies van een Israelische onderzoekscommissie onder leiding van rechter Yitzhak Kahan in 1983, waarbij de minister van Defensie, Sharon, 'persoonlijke verantwoordelijkheid' werd verweten, was het maximaal haalbare in een juridisch stelsel, dat onverbrekelijk met Israel als joods-zionistische staat verbonden is. 'Sabra en Shatila' in het licht te zien van 'Deir Yassin' zou veel vragen oproepen over de omstandigheden waaronder Israel zelf tot stand is gekomen. En zo kon het gebeuren dat het recht inzake 'Sabra en Shatila' nooit zijn loop nam.

Hoewel Sharon als minister van Defenise terugtrad, keerde hij korte tijd later met een andere portefeuille in de regering terug. Weer later maakte hij een politieke come-back als staatsman en 'man van de vrede', voordat het lot besliste, dat hij zijn laatste dagen/jaren zal slijten in wat in medische termen met een 'persisterende vegetatieve staat' wordt aangeduid - een bizar bestaan, ergens tussen leven en dood.

Eitan nam in 1983 ontslag als stafchef en ging als aartsrechtse houwdegen de politiek in. Maar ook hier had het lot een verrassing in petto: In november 2004 bezocht hij Ashdod, waar hij toezicht hield op werkzaamheden voor de uitbreiding van de haven. De god Poseidon had blijkbaar genoeg van hem. Een grote golf sloeg over de zeewering waarop hij zich op bevond en zoog hem de zee in. Hij verdronk.

Elie Hobeiqa van de Libanese Strijdkrachten maakte na 1982 politieke carrière. Zijn bondgenootschap met Syrië bezorgde hem echter veel vijanden. In januari 2002 kwam hij bij een grote autobomexplosie om het leven. Kort voor zijn dood had hij laten doorschemeren voor het Gerechtshof in België te willen getuigen. Wij zullen nooit weten of hij daar echt van plan was de waarheid uit de doeken te doen.

Kortom, de hoofdverantwoordelijken voor de slachting in Sabra en Shatila hebben nooit voor een gerechtshof verantwoording hoeven af te leggen. Dat is schrijnend voor zowel de doden, als voor de overlevenden.

Daarom is de leuze NOOIT VERGETEN ! zo belangrijk. Immers, wanneer wij de slachtoffers en de nabestaanden vergeten, die nog elke dag met hun trauma worstelen, dan is hun dood en hun trauma allemaal voor niets geweest. Door te herdenken, leven de doden van Sabra en Shatila voort in onze gedachten.


10 September 2007, eind van de middag

Een grote menigte verzamelt zich op de parkeerplaats voor de ambassade van Koeweit. Schuin daartegenover, aan de rand van Shatila, staat nog altijd het acht verdiepingen tellende gebouw, van waaruit de Israelische legerleiding en mensen als Hobeiqa de gebeurtenissen in Shatila gadesloegen.

Vanuit kampen elders in Beiroet en in het Zuiden stromen de mensen toe. De jongens en meisjes van de doedelzakband uit Bourj al-Shemali bij Sur (Tyrus) bespelen hun instrumenten met grote toewijding en goed in de maat - niet gemakkelijk voor zo'n moeilijk instrument.

Vertegenwoordigers van alle politieke groeperingen binnen de PLO en van de Gemeente Ghobeiry zijn aanwezig. De stoet zet zich vervolgens in beweging: Eerst de muzikanten, gevolgd door de familieleden van de slachtoffers, hoogwaardigheidsbekleders en buitenlandse gasten. Wij lopen arm in arm naar de ingang van Shatila. Het massagraf is direct rechts. Wij lopen door de poort, luisteren naar de toespraken en leggen onze kransen. Aan de rand van de tuin staan grote borden met foto's en verklarende teksten over 1982. In Libanon heeft de tijd niet stilgestaan. Op een van de borden staat een lijst van plaatsen, waar Libanese en Palestijnse burgers nadien slachtoffer van Israelisch geweld zijn geworden. Het ongelukkige Qana is daarbij tweemaal getroffen, in 1996 en wederom in 2006. De tragiek van een klein land als Libanon is dat het nog steeds een onevenredig hoge prijs betaalt voor de voortwoekerende conflicten in het Midden-Oosten.

Een week later vertrek ik uit Beiroet en keer terug naar mijn patiënten op het veraf gelegen platteland van Noord-Wales, een wereld verwijderd van de harde werkelijkheid waarin Palestijnen in Libanon leven. Maar ik ben blij bij de herdenking aanwezig geweest te zijn. Wij zullen 'Sabra en Shatila' nooit vergeten.



Ben Alofs is huisarts en woont en werkt al geruime tijd in Groot-Brittannië


Never Forget Sabra and Shatila is een international initiatief, dat opgestart is in Italië, om de jaarlijkse herdenking van de slachtoffers van Sabra en Shatila, alsmede de zorg voor het massagraf in Shatila te waarborgen. Wie geïnteresseerd is, kan met de auteur contact opnemen via: b.alofs@btinternet.com
Meer over Soemoed
index Soemoed - jaargang 35, nummer 5-6