NPK PUBLICATIES - SOEMOED - JAARGANG 31, NUMMER 5
3 jaar Intifada - strategische impasse voor het Palestijns verzet
Graham Usher
Israel en HAMAS hebben het staakt-het-vuren verworpen, dat op 23 augustus 2003 door het Palestijns Nationaal Gezag (PNA) was voorgesteld. Met hun willekeurige aanslagen dragen de islamistische organisaties een zware verantwoordelijkheid voor de escalatie van het geweld. Maar de Israelische regering heeft alles in het werk gesteld om 'de Routekaart' te saboteren: weigering om de troepen terug te trekken uit de Westelijke Jordaanoever, bouw van de muur, moordaanslagen tegen Palestijnse leiders. Drie jaar na het begin van de Intifada bevindt het Palestijns verzet zich in een echte impasse.
Tijdens de topconferentie in Aqaba, op 4 juni 2003, werd de Palestijnse eerste minister, Abu Mazen (Mahmoed Abbas), door de Amerikaanse president George Bush jr. tot ridder geslagen. Dat gebeurde in het bijzijn van de Israelische premier Ariel Sharon. Abu Mazen is het 'aanvaardbare gezicht' van het Palestijnse nationalisme. Deze overwinning was voor hem en voor zijn stroming binnen de Palestijnse leiding de bekroning van een beleid dat al sinds een jaar werd gevoerd. Voor deze Palestijnse leiders is het van essentieel belang een einde te maken aan de militaire Intifada om de PNA te redden, Israel te verplichten zich uit de herbezette Palestijnse gebieden terug te trekken en de regering-Bush opnieuw tot onderhandelingen te dwingen. Voor hen is het duidelijk dat de nationale opstand, die aan meer dan 3000 Palestijnen het leven heeft gekost, een verloren zaak is. De overgave was een feit met 'de Routekaart', die door het Kwartet (Verenigde Staten, Russische Federatie, Europese Unie en [!] Verenigde Naties) op 20 december 2002 was ondertekend [zie voor de inhoud de bijlage van het vorige nummer van Soemoed; red.].
Deze nederlaag was voorspelbaar. De opstand had geen doel of strategie, tenzij het vage nationalistische bewustzijn dat de bepalingen van de Oslo-Akkoorden, kost wat kost, moesten worden herzien. Dat betekende ook dat de leiders, die over deze akkoorden hadden onderhandeld, moesten worden vervangen. Over het lot van de Intifada was in maart 2002 al beslist met de moord in die maand op 275 Palestijnen en 105 Israeli's. Een dertigtal Israeli's was op 27 maart omgekomen tijdens het joodse Paasfeest, bij een aanslag op een hotel in Netanya, op de avond dat in Beiroet het Arabische vredesplan werd ondertekend [zie voor de tekst de bijlage van het vorige nummer van Soemoed; red.]. Die ultieme gruweldaad bood Ariel Sharon de gelegenheid om 'de strijd tegen het terrorisme' op te voeren en om op die manier af te rekenen met Yasser Arafat, de PNA en alles wat aan de Oslo-Akkoorden herinnerde.
Tussen 29 maart en 4 april 2002 startte de goed voorbereide en massale 'Operation Defensive Shield': het Israelische leger viel de Westelijke Jordaanoever binnen, herbezette alle belangrijke steden (met uitzondering van Hebron en Jericho), 250 Palestijnen werden gedood, duizenden gewond. Bij een massale klopjacht werden 8000 Palestijnen gearresteerd. Sharon ruimde de laatste schijn van de Palestijnse autonomie op en voerde in elke stad, in elk dorp, in elk vluchtelingenkamp opnieuw militair bestuur in. Hij keerde daarmee terug naar de situatie van vóór de Oslo-Akkoorden van september 1993. Dat was al lang het doel van de rechtse Israelische leider. Bovengenoemde operatie ging gepaard met de systematische vernietiging van de instellingen van de PNA. De kaart van de Westelijke Jordaanoever werd grondig hertekend: er werden acht aparte zones gecreëerd, die allemaal van elkaar gescheiden worden door joodse nederzettingen en bufferzones, die door het Israelische leger worden gecontroleerd.
Na het mislukken van de Oslo-Akkoorden hielden de Palestijnen en de Arabische landen nog altijd hoop op een internationaal reddingsplan. Die hoop wordt meteen de grond in geboord. Sharon legt alle oproepen van Bush jr. naast zich neer om zijn troepen 'zo snel mogelijk' uit de herbezette steden terug te trekken. Minister van Buitenlandse Zaken Colin Powell, heeft acht dagen nodig om - via Rabat, Ryad, Cairo, Amman en Madrid - Jeruzalem te bereiken. Bij zijn aankomst legt hij geen staakt-het-vuren op, geen terugtrekking van de Israelische troepen. Hij maakt afspraken over een schimmige agenda: op 21 april ten laatste zullen de Israelische troepen uit bepaalde steden van de Westelijke Jordaanoever worden teruggetrokken. De enige toegeving aan de Arabische gevoeligheden is een bezoek aan Arafat in zijn in puin geschoten hoofdkwartier [de Muqata'a].
Voor de Palestijnen (en voor Israel) heeft deze ontmoeting slechts één betekenis: de Verenigde Staten schrijven de in 1996 democratisch verkozen president Arafat nog niet af, of liever, zij bereiden zijn vervanging nog niet voor. De Verenigde Naties wassen de oorlogsmisdaden van het Israelische leger in het vluchtelingenkamp Jenin wit. In ruil daarvoor geeft Sharon met tegenzin op 2 mei 2002 de Palestijnse president toestemming om Ramallah te verlaten.
Sharon kan al snel het dividend opstrijken van zijn 'terughoudende opstelling'. Hij behaalt niet alleen een overwinning op het terrein, hij wint ook diplomatiek. In nauwe samenspraak met Sharon, houdt Bush jr. op 24 juni 2002 een toespraak, waarin hij zijn nieuwe 'visie' uiteenzet over een Palestina 'dat zij aan zij in vrede en veiligheid samenleeft met Israel'. Dat koppelt hij aan de voorwaarde van een 'nieuwe en andere Palestijnse leiding'. Hij eist 'echte hervormingen' en voegt er meteen aan toe dat dit 'totaal nieuwe politieke en economische instellingen veronderstelt, gebaseerd op democratie, vrije markteconomie en acties tegen het terrorisme'. Pas wanneer aan al deze Amerikaanse en Israelische voorwaarden voldaan, kan er een 'voorlopige' Palestijnse staat worden opgericht, met grenzen die door Israel zijn bepaald.'Binnen drie jaar zou er daarop een definitief akkoord kunnen worden bereikt' over Jeruzalem, de nederzettingen en de definitieve grenzen. Al deze voorwaarden vormen de basis van 'de Routekaart'.
De Palestijnen zijn er al snel achtergekomen hoezeer zij op het verkeerde spoor zaten. Vooral die Palestijnen, die de gewapende opstand op het terrein hebben geleid: de Tanzim - een militie voortgekomen uit FATAH, de organisatie van Arafat. De kaders van deze beweging begrepen dat de gewapende Intifada – en meer bepaald de zelfmoordaanslagen in Israel – catastrofaal waren voor de Palestijnse zaak. Voor Sharon, zijn kiezers en voor Washington waren deze aanslagen de blanco chèque die hij nodig had om zijn koloniale ambities op de Westelijke Jordaanoever mogelijk te maken. De gewapende opstand maakte een einde aan de diplomatieke sympathie en de steun van de publieke opinie voor de Palestijnse zaak, meer bepaald in Europa. De Tanzim eiste het leiderschap in Palestina op. En die ambitie werd gekortwiekt door de militaire acties. Van de 6000 Palestijnse gevangenen in Israel die tijdens de herbezetting van de Westelijke Jordaanoever zijn geïnterneerd, behoren velen tot het middenkader van deze organisatie, de harde kern van de poltieke en militaire beweging. De meest gevoelige arrestatie was die van Marwan Barghoeti op 15 april 2002. De charismatische leider van FATAH op de Westelijke Jordaanover werd voor het oog van de camera's opgepakt. Tientallen andere leiders van FATAH werden tijdens gevechten gedood of geliquideerd. Degenen die hun plaats innamen zijn eerder 'krijgsheren'. Zij zijn jong, hebben weinig ervaring en zijn gewoon om in groepen te opereren. Zij voelen zich meer verbonden met hun clan, district of gemeenschap dan met hun nationale leiding. En daardoor ontstaat er een ongedisciplineerde, op los zand gebouwde beweging. Er bestaat geen samenhang meer tussen de politieke en militaire vleugel van deze beweging. Er gaapt een kloof tussen beide en er is zelfs onderlinge verdeeldheid.
Om een einde te maken aan deze toestand deed de leiding van de Tanzim – vanuit de gevangenis of op vrije voeten – een oproep tot verandering, en wel op drie punten. Ten eerste moet er een nieuwe en standvastige leiding van de PLO komen. Dat is een 'nationale urgentie'. Deze leiding is verantwoordelijk voor de strategie en voor mogelijke onderhandelingen met Israel. Ten tweede moet de PNA een regering van technocraten krijgen, die echt regeert en hervormingen doorvoert. Een regering die doeltreffend diensten verleent en verantwoording moet afleggen aan de bevolking. En tenslotte moet er een akkoord komen, dat bindend is voor alle Palestijnse facties (en vooral voor de belangrijkste rivaal van FATAH, HAMAS), en dat in wezen gaat over 'de middelen en het werkterrein van het Palestijnse verzet'.
Dankzij deze democratische veranderingen hoopt de organisatie de verliezen te beperken die door de Israelische herovering zijn veroorzaakt. Tegelijk wil zij de vervanging van de leiders van FATAH en de PNA versnellen. Volgens een woordvoerder van de Tanzim hebben deze leiders 'de voorbije twee jaar aangetoond dat zij geen strategie hebben en dat zij verantwoordelijk zijn voor de crisis, waarin de Palestijnen zich momenteel bevinden'. Zoals te verwachten viel, hebben deze leiders [ook wel 'de Oude Garde', zie onder; red.] de nodige maatregelen genomen om deze 'revolutie binnen de revolutie' te smoren.
Al lange tijd zijn de historische leiders van FATAH, zoals Abu Mazen, ervan overtuigd dat de 'militarisering' van de Intifada het doodvonnis was voor de PNA en hun eigen leidende rol [zie: 'Abu Mazens pleidooi tegen de militarisering van de Intifada' in het vorige nummer van Soemoed; red.]. Aangezien de prijs die de Palestijnen voor deze opstand hebben betaald enorm is geweest, konden zij moeilijk openlijk afstand nemen van de Intifada. Hun enige uitweg was een nieuw 'op hervormingen gericht' discours, dat met geen woord rept over het verzet. Dat is een formule die perfect aansluit bij de internationale diplomatieke inspanningen van het Kwartet, dat op hetzelfde ogenblik uit de toespraak van Bush jr. een diplomatiek plan wilde destilleren om een einde te maken aan de Intifada. Deze aanpak van het Kwartet en van Abu Mazen zal aanleiding geven tot 'de Routekaart' en tot een hervorming, die van bovenaf is opgelegd en niets te maken heeft met de democratische hervorming, zoals die door de Tanzim wordt bepleit.
Die 'hervormingen' zullen op de eerste plaats leiden tot de reorganisatie van de veiligheidsdiensten, die nagenoeg volslagen vernietigd zijn, en van de financiële instellingen, die voortaan zullen moeten buigen voor de diktaten van de CIA en het Internationaal Monetair Fonds (IMF). Abu Mazen stelt geen coherente verzetsstrategie voor. Hij is voorstander van een eenzijdig staakt-het-vuren, die door alle Palestijnse facties dient te worden onderschreven. De Palestijnse politiediensten moeten daarop de controle overnemen over de herbezette gebieden, waaruit het Israelische leger zich, zone na zone, terugtrekt. Met de steun van het Centraal Comité van FATAH gaat hij ook de belofte aan om af te rekenen met het 'fenomeen van de milities'. Voor Abu Mazen kunnen alleen de strijdkrachten van de PNA instaan voor de 'verdediging van het Palestijnse volk'.
Abu Mazen is zich bewust van de massale ontevredenheid van de Palestijnse bevolking over deze politiediensten, die tijdens 'Operation Defensive Shield' in grote getallen op de vlucht waren geslagen. Abbas belooft 'een totale en radicale hervorming', maar beperkt zich tot het voorstel om nieuwe verkiezingen uit te schrijven en de functie van eerste minister in het leven te roepen, die Arafat een aantal bevoegdheden moet ontnemen. Op die manier wil hij de indruk wekken tegemoet te komen aan de voorwaarde van Bush jr. en Sharon om een 'andere Palestijnse leiding' in het zadel te helpen. Een voorwaarde, die vervuld moet zijn alvorens tot een nieuw politiek proces te kunnen overgaan. Voor veel leden van de Tanzim druisen deze voorstellen in tegen hun eigen democratische eisen. Zij zijn de voorbode van een 'regimewisseling' die door de Verenigde Staten en Israel wordt opgelegd en die door een bankroete leiding wordt aanvaard, die zo haar legitimiteit wil bewaren. De Tanzim weet ook dat - gegeven de Amerikaans-Israelische obsessie om af te rekenen met Arafat - haar eigen oproepen om tot hervormingen door de Palestijnse bevolking verkeerd begrepen zullen worden.
Op 19 september 2002 gaat het Israelische leger opnieuw over tot een belegering van het hoofdkwartier van Arafat in Ramallah, na twee zelfmoordaanslagen, waarbij zeven burgers om het leven komen. De Palestijnen vrezen dat deze actie zal uitlopen op een gedwongen ballingschap voor Arafat en scharen zich dan ook unaniem achter hun oude leider. Arafat beschouwt deze voornamelijk spontane acties als een 'referendum' voor het behoud van zijn positie. Hij zet de Palestijnse Wetgevende Raad [het parlement van de PNA; red.] onder druk om pas in te stemmen met het in het leven roepen van de functie van eerste minister 'na de oprichting van een Palestijnse staat'. Op handige wijze stelt hij alle eisen tot democratische controle van zijn leiding voor als complotten van Israeli's en Amerikanen, die hem uit de weg willen ruimen. Hij mobiliseert de militanten van FATAH om zijn lezing van de feiten te verspreiden, vooral ten opzichte van al wie eisen tot hervormingen stelt.
HAMAS is een alternatief geworden
De PNA-president slaagt erin alle pogingen om tot hervormingen van binnenuit te komen, in de kiem te smoren. Maar hierdoor creëert hij een vacuüm, dat snel wordt opgevuld door de diplomaten van het Kwartet. In die situatie stellen de Verenigde Staten strikte voorwaarden aan de publicatie van 'de Routekaart': zij willen een gecontroleerde herstructurering van de veiligheidsdiensten en financiële instellingen van de PNA en zij eisen het aanstellen van een eerste minister, die een ander beleid zal voeren dan Arafat. Deze laatse wordt geïntimideerd, opdat hij zelf zal instemmen met een inperking van zijn macht.
Vanaf december 2002 was het geen geheim meer dat de Israelische regering van plan was om van de Amerikaanse oorlog tegen Irak gebruik te maken om zich voor eens en altijd van Arafat te ontdoen. Het Kwartet maakt de Palestijnse leider duidelijk dat zijn politiek overleven afhangt van het feit of hij instemt met het aanstellen van een eerste minister met reële macht. Onder deze enorme druk moet de Palestijnse leider instemmen met de idee én met de man, Abu Mazen - de enige kandidaat die voor Washington en FATAH aanvaardbaar is.
Vier maanden later, na uitputttende gevechten met de Palestijnse president over elk van de toekomstige bevoedheden van de aan te stellen premier, kiest de Palestijnse Wetgevende Raad op 9 maart 2003 Abu Mazen. Bush jr. verklaart onmiddellijk dat Abu Mazen [en niet, zoals formeel, Arafat] voor de raad 'de nieuwe leider van de PNA is'.
De taak van Abbas is volgens 'de Routekaart' even simpel als gigantisch: in ruil voor de verbintenis van de Verenigde Staten om de Palestijnse leiding te laten overleven, moet de PNA 'overal een einde maken aan elke vorm van geweld tegen Israeli's', ook binnen de Bezette Gebieden. Israel had gewild dat dit zou gebeuren op het risico af van een burgeroorlog tussen de Palestijnen, maar Abu Mazen koos voor een stapsgewijze aanpak. Hij wilde beginnen met een staakt-het-vuren, dat door alle Palestijnse facties moest worden aanvaard, gevolgd door de ontmanteling en ontwapening van alle milities - het liefst met hun instemming, zo niet dan met geweld.
Voor de meerderheid van de Palestijnen kon - gezien de strategische impasse waarin de Intifada terecht was gekomen - akkoord gaan met een staakt-het-vuren. Maar veel minder van hen geloven in de goede afloop van het tweede doel - de ontmanteling en ontwapening van alle milities. Het Palestijnse verzet is krachtig en springlevend, met name de islamistische HAMAS, de moorddadigste [sic] van de gewapende groepen.
Sinds december 2002 is HAMAS de dominerende kracht geworden en in de Bezette Gebieden een steeds onafhankelijker positie gaan innemen. De organisatie vult het vacuüm op dat is ontstaan door de nederlaag van de Tanzim tegen het Israelische leger. Uit opiniepeilingen blijkt dat HAMAS even populair is als FATAH. Die populariteit dankt HAMAS aan het verzet van haar strijders tegen de Israelische invasies, de ineenstorting van de Palestijnse politiemachten, de militaire en soms zelfs politieke alliantie met de Tanzim en voorts aan de instemming die haar zelfmoordakties in Israel onder Palestijnen oogst.
Maar even belangrijk zijn de discipline van de beweging en zijn maatschappelijke programma's. HAMAS beschikt over een indrukwekkende waaier van hulpverleningsorganisaties en liefdadigheidsinstellingen, die schril afsteken tegen de inefficiëntie en het verval van de Palestijnse ministeries, die à fortiori worden veroorzaakt door de Israelische politiek van collectieve strafmaatregelen, die precies het isolement en de vernietiging van de Palestijnse instellingen beoogden. Van oppositiebeweging tegen de PNA ontwikkelde HAMAS zich tot een potentieel 'politiek, maatschappelijk, militair en ideologisch alternatief', zegt Ziad Abu Amr, minister van Cultuur van de PNA en deskundige op het gebied van het Palestijnse islamisme.
De nieuwe krachtsverhoudingen worden al gauw merkbaar, als HAMAS de pogingen van de Tanzim blokkeert om tot 'een gemeenschappelijke politiek' inzake de Intifada te komen. Tijdens de discusssies tussen de verschillende Palestijnse facties in Gaza en Cairo in augustus 2002 en februari 2003, formuleert FATAH twee eisen: de erkenning door alle facties dat de nationale strijd de oprichting van een Palestijnse staat in de Strook van Gaza en op de Westelijke Jordaanoever tot doel heeft en dat de gewapende volksstrijd tot deze gebieden beperkt dient te blijven. FATAH riep HAMAS voorts op om tot een Regering van Nationale Eenheid toe te treden, nog voordat nieuwe verkiezingen zijn georganiseerd. Volgens Abdel-Aziz Rantisi, een van de belangrijkste leiders van HAMAS, kon de beweging niet instemmen met deze twee eisen, noch met de oproep. Zelf eiste hij het recht op 'om op het gehele Palestijnse grondgebied strijd te voeren', met inbegrip van Israel. Deelname aan een Regering van Nationale Eenheid kon voor hem alleen op basis van 'steun aan de Intifda en aan het verzet'. Hij weigerde zich aan te sluiten bij een gemeenschappelijke politiek, 'want tussen HAMAS en FATAH bestaat er geen gemeenschappelijke politiek'.
Het fundamentele meningsverschil had evenwel te maken met doelstellingen. HAMAS zegt dan wel dat het onmiddellijke doel het eind is van de bezetting van 1967 is, maar weigert tegelijk de nationale en religieuze claim op heel het grondgebied van het voormalige Mandaatgebied Palestina los te laten, ook op dat deel dat vandaag Israel heet. 'De Intifada wil Israel verplichten zich terug te trekken uit de in 1967 bezette gebieden, maar daarmee zal er geen eind komen aan het Israelisch-Arabisch [!] conflict', zo verduidelijkt Rantisi.
De enige maximale toegeving die HAMAS aanvaardbaar is, is een tijdelijk en voorwaardelijk staakt-het-vuren [Arabisch hudna; red.]. Die voorwaarden zijn 'garanties' van Israel dat het zijn troepen terugtrekt uit de in 2002 herbezette gebieden, zonder onderscheid gevangenen van alle facties vrijlaat en een eind maakt aan de campagne van gerichte moordaanslagen tegen haar politieke en militaire kaders. Na maandenlange onderhandelingen leidden deze voorwaarden tot een bestand dat op 29 juni 2003 door HAMAS, de Islamitische Jihad en FATAH is ondertekend. Dit bestand houdt het evenwel niet lang: de islamistische organisaties maken er op 19 augustus een eind aan met de bomaanslag op een autobus in Jeruzalem die ultra-orthodoxe joden vervoerde [hier gaat Usher in de fout: die aanslag kwam niet uit de lucht vallen; hij laat na te vermelden dat Israel na 29 juni aanvallen is blijven uitvoeren op de diverse Palestijnse verzetsorganisaties, waarbij (kader)leden zijn gearresteerd, gedood of gericht geliquideerd; red.]
Vóór het begin van de Tweede Intifada, eind september 2000, werd de Palestijnse Nationale Beweging afgeremd door een onaangepaste, maar eenduidige leiding. Inmiddels bestaan er drie verschillende leidingen. De eerste wordt gevormd door het ancien régime, dat achter de PNA schuilgaat. Hierbinnen zijn twee groepen actief: degenen die zoals Abu Mazen zonder morren het Amerikaanse programma aanvaarden, omdat dit de enige weg zou zijn om de Palestijnse zaak via de internationale gemeenschap te redden; en degenen die vrezen dat de marginalisatie van Arafat door Israel en de Verenigde Staten slechts de voorbode is van hun eigen politieke liquidatie; zij vrezen voorts dat de fundamenten van de Palestijnse Nationale Beweging zelf zullen worden aangevreten (recht op zelfbeschikking, Israelische terugtrekking, recht op terugkeer van Palestijnse vluchtelingen); beide groepen zijn evenwel bereid zich neer te leggen bij 'de Routekaart' en af te zien van 'terrorisme'.
Een tweede leiding wordt gevormd door een nieuwe generatie leiders, die wordt vertegenwoordigd door de Tanzim, maar die vandaag de dag is verzwakt. Hun nationale politiek - en het feit dat het einddoel van hun strijd is de oprichting is van een Palestijnse staat in de in 1967 bezette gebieden – wordt nog steeds gedragen door een meerderheid van Palestijnen op de Westelijke Jordaanoever en in de Strook van Gaza. De enorme verliezen die de Tanzim sinds de Israelische herbezetting heeft geleden, brengt deze ertoe vragen te stellen over de juistheid van de gewapende Intifada als bevrijdingsstrategie. Het meerderheidsstandpunt hier luidt: tactische steun aan het staakt-het-vuren, aan 'de Routekaart' en aan Abu Mazen als eerste minister. Op grond van deze stellingname zullen hun gevangen leiders vrij kunnen komen en kunnen er verkiezingen worden georganiseerd, waarbij 'de Jonge Garde van FATAH de Oude Garde aan de kant kan schuiven om zelf de leiding over te nemen', zo voorspelt politicoloog Khalil Shiqaqi [zie in dit verband zijn: 'Oude Garde, Nieuwe Garde - de PNA en het "vredesproces" in een cruciale fase'; in Soemoed jaargang 29 nummer 6, november 2001; en 'Oude Garde, Nieuwe Garde': hervorm of ga ten onder! - over drie scenario's en de noodzaak van politieke hervormingen'; in Soemoed jaargang 30 nummer 1, februari 2002; red.]
het oordeel van het volk
De derde leiding wordt gevormd door het gewapende 'verzet' van de radicale vleugel van HAMAS of van dissidenten van FATAH, zoals de Aqsa Brigade of de comités van het volksverzet. Zij worden bewogen door een sterke islamistische ideologie en vinden steeds meer bondgenoten onder de nationalistische krachten in de Arabische en islamitische wereld. Zij willen een nieuwe nationale beweging opbouwen op de ruïnes van de oude. Hun strategie is gebaseerd op het principe 'alleen maar verzet', waarmee Hizbullah in Zuid-Libanon zo succesvol is geweest. Deze bewegingen streven een doel op middenlange termijn na: niet de vrede, maar een gedwongen terugtrekking van Israel of een 'eenzijdige afscheiding' van nagenoeg alle Bezette Gebieden.
Deze politieke, ideologische en organisationele cacafonie is de bittere vrucht van een opstand waarvan veel Tanzim-strijders dachten dat hij het eind van de Israelische bezetting zou bespoedigen en de meest catastrofale bepalingen van de Oslo-Akkoorden zou corrigeren. Zij hadden ook de hoop dat de opstand als een catalysator kon werken inzake een democratisering van het Palestijnse regime, waardoor zij toegang tot de macht zouden krijgen. Drie jaar later is geen enkel van deze doelen bereikt, zodat de PNA onder de controle blijft van omstreden figuren als Abu Mazen en Arafat, terwijl het verzet in handen is van HAMAS en van iedereen die achter de militaire oplossingen van deze beweging staat. Het resultaat is een diep verdeelde beweging, met twee, drie strategieën, die elkaar uitsluiten. In plaats van het probleem aan te pakken, wordt deze realiteit zo nu en dan verborgen achter akkoorden inzake een staakt-het-vuren of andere voorlopige maatregelen.
Voor tal van Palestijnse waarnemers bestaat er slechts één hoop om de huidige impasse te doorbreken: het Palestijnse volk moet zelf op zoek gaan naar een gemeenschappelijke bevrijdingsstrategie in het post-Oslo tijdperk, die voor iedereen bindend is, zoals de diverse facties hadden gepoogd in Gaza en Cairo overeen te komen. Deze strategie zal moeten verankerd worden in een volksraadpleging - in lokale, wetgevende en presidentsverkiezingen. Nationale verkiezingen vormen zonder twijfel het enige terrein, waarop de verschillende stromingen zich kunnen verenigen en waarop over de toekomstige oriëntatie van de nationale strijd wettelijk, want democratisch zal worden beslist.
Vanuit zijn cel in Israel verklaarde Marwan Barghoeti dat verkiezingen het 'enige wettige en democratische middel' zijn om 'vele functionarisssen en leiders van de PNA tot vertrek te dwingen, omdat zij hebben gefaald in hun rol en verantwoordelijkheid in zo'n beslissende fase van de strijd'.
Leiders van HAMAS, met inbegrip van Rantisi, hebben verklaard dat hun beweging zich zal neerleggen bij het oordeel van de meerderheid van de Palestijnen, tenminste als de verkiezingen vrij zijn en niet zijn onderworpen aan de beperkingen van Oslo. Hij aanvaardde zelfs een verbod op aanslagen in Israel, terwijl hij zich niet kon voorstellen dat de Palestijnen akkoord zouden gaan met een stemming over een verbod van militaire acties tegen soldaten en joodse kolonisten in de Bezette Gebieden.
De organisatie van deze verkiezingen zal hard bevochten moeten worden tegen de Israelisch-Amerikaanse plannen om een stembusgang te verhinderen, waardoor het presidentsmandaat van Arafat zou worden verlengd of waardoor HAMAS een belangrijke rol zou kunnen gaan spelen binnen de toekomstige regering en bestuursinstellingen. Vele Palestijnse waarnemers zijn van oordeel dat bij het uitblijven van dergelijke wezenlijke hervormingen, de Intifada verder zal verzanden: minder een nationale strijd dan een uitputtingsslag tussen de diverse facties, die de leiding van de beweging naar zich toe willen halen. Een ongecontroleerde oorlog en zelfmoordakties.
uit: Le Monde Diplomatique van september 2003.
Graham Usher is journalist, schrijft voor onder meer Middle East International, al-Ahram Weekly en The Economist en is auteur van Palestine in Crisis - The Struggle for Peace and Political Independence after Oslo, Londen [Pluto Press] 1995, 146 pp.; en van Dispatches from Palestine: the Rise and Fall of the Oslo Peace Process, Londen [Pluto Press] 1999, 197 pp.