NPK PUBLICATIES - SOEMOED - JAARGANG 31, NUMMER 1
burgerschap Palestijnen steeds verder beperkt - etnocratisch beleid in Israel
Oren Yiftachel
Op 14 februari 2002 zond de Israelische regering verscheidene vliegtuigjes naar het zuidelijk deel van de Negev om 12.000 dunams [1 dunam = 0,5 ha.] aan landbouwgewassen met giftige chemicaliën te besproeien. De vernielde velden werden al jaren door Palestijnse bedoeïenen bewerkt. Die velden maken deel uit van voorvaderlijk bezit dat zij als het hunne claimen.
De voor het lanbouwbeleid verantwoordelijke minister, Avigdor Lieberman, legde uit: 'We moeten een eind maken aan hun illegale invasie van staatsland. De bedoeïenen hebben geen respect voor onze wetten; als dat zo doorgaat verliezen we nog al onze reserves aan staatsland. Een van onze belangrijkste taken is ze weer onder het gezag te brengen van de Land Autoriteit, waar het gaat om de niet-joodse bedreiging van onze grond.'(1)
Liebermans woorden impliceerden een krachtige scheiding van Palestijns-Arabische en joodse burgers van Israel. Termen als 'ons land', 'onze wetten' en 'hun invasie' vormen een scherpe markering van de grenzen aan identiteit en rechten in de joodse staat. Het verbaast niet dat Lieberman (een kolonist op de Westelijke Jordaanoever en dus, ironisch genoeg, zelf een 'illegale indringer') vergat mee te delen dat de bedoeïenen burgers van de staat Israel zijn en bijgevolg staatsland kunnen en behoren te krijgen voor hun levensbehoeften. De minister vergat uit te leggen waarom de staat nooit heeft getracht de wet met wettige middelen op te leggen. Erger nog, hij zag de consequenties van de luchtaanval over het hoofd: een groeiend gevoel van vervreemding onder de bedoeïenen, eens een gemeenschap die zich graag integreerde in de Israelische maatschappij.
De vernietiging van de gewassen in de Negev was een van de vele recente aanvallen op de Arabische rechten in Israel. Het zich verhardende etnische beleid en bijbehorende praktijken van de staat in combinatie met het in toenemende mate confronterende Palestijnse verzet hebben het conflict bloot gelegd tussen de joodse meerderheid en de Israelische Palestijnen die 18 procent van de burgerij vormen. Het gevolg is steeds minder ruimte voor burgerschap van Palestijnen.
In Israel bestaat, evenals in andere etnocratische staten, zoals Servië van voor Dayton, Sri Lanka of Letland, een altijd durende spanning tussen burgerschap en etniciteit. Tijden van etnisch conflict leveren een 'gouden kans' op het promoten van nationalistische agenda's van 'etnische' controle over land en hulpbronnen. Maar de steeds beperktere ruimte voor burgerschap voorspelt niets goeds. Het betekent een langdurige bedreiging van de politieke stabiliteit en van een waarschijnlijk etnische politiek, die gemeenschappen meetrekt in aanhoudende cycli van conflict en die de legitimatie van de staat steeds verder aantast.
Na de mislukking van de vredesbesprekingen in de zomer van 2000, de uitbarsting van de gewelddadige Intifada, de gebeurtenissen van oktober 2000 binnen de Groene Lijn, de toenemende bruutheid van de Israelische bezetting van de Palestijnse gebieden, de golf van Palestijnse terreur-aanslagen in Israelische steden en de gebeurtenissen van 11 september is het etnisch beleid in Israel-Palestina in hoge mate wispelturig. In het kader van groeiende publieke hysterie over 'wij' en 'zij' zijn anti-Arabische sentimenten en praktijken schering en inslag in het Israelisch-joodse vertoog. Dit leidt tot een opmerkelijke marginalisatie van de Palestijnse minderheid in Israel.
Gedurende de jaren negentig kwam voor het eerst een serieus debat op gang in academische en intellectuele kringen over het karakter van de Israelische staat na decennia waarin Israels vermeende 'Westerse en democratische' aard als iets vanzelfsprekends werd aangenomen, zowel in Israel zelf als in het buitenland. De belangrijkste aanzet daartoe vormden de wereldwijde democratiseringsdiscussies die volgden op het einde van de Koude Oorlog en de aanvaarding van twee basiswetten in 1992. Deze wetten verklaarden de staat voor 'joods en democratisch' en borgen verscheidene fundamentele mensenrechten op als deel van een uitbreidbare constitutie.
Typisch voor de conventionele kijk die Israelische intellectuelen er op nahouden was de uitspraak van Aharon Barak, de zittende president van het Israelische Hooggerechtshof: 'Ons bestaan als joodse en democratische staat met niet-joodse minderheden die volledige gelijkheid verdienen, is een weerspiegeling van onze basis-principes en waarden.'(2) Geleerden als Shmuel Eisenstadt en Asher Arian waren het met het Israelische Hooggerechtshof eens door de staat te omschrijven als liberale democratie, zij het met enige tekortkomingen. Een andere benadering hadden geleerden als Sami Smooha, Yoav Peled en Ruth Gavison die Israel als 'etnische democratie' omschreven. Zij bespeurden blijvende en sytematische ongelijkheden tussen Palestijnen en joden (speciaal waar het gaat om de uitoefening van collectieve rechten), maar ook een algemeen democratisch raamwerk dat fundamentele burgerrechten garandeerde. Deze setting, zo claimden ze, leidde tot een geleidelijk accepteren van de 'joodse en democratische' formule door de Arabische burgers van de staat en creëerde de voorwaarden voor het in standhouden van politieke stabiliteit. Meer kritische geleerden, echter, redeneerden dat je Israel beter kon omschrijven als 'etnocratie', als 'etnische staat' of als een 'ingebeelde democratie' en wezen op de reeks beletsels tegen de vorming van een stabiel democratisch systeem.(3)
De stroom kritische werken kenmerkte het karakter van Israel, niet alleen als joodse staat, maar ook als judaïserende staat met karaktertrekken die haaks staan op de leerstellingen van democratisch burgerschap, namelijk algemeen verbreide discriminatie tegen Palestijnse burgers, de politieke rol van de godsdienst, de vervagende geografie van de staat en het voortdurende militaire bestuur en de kolonisatie van de bezette gebieden waarvan de Palestijnse inwoners zonder stemrecht blijven. Deze kritische geluiden stuitten echter op krachtige tegenstand van de kant van het merendeel van de intellectuelen.
Overbodig te zeggen dat standpunten van geleerden met betrekking tot het karakter van Israel niet puur academisch zijn doch functioneren als geloofsbelijdenissen in een politiek systeem. Na de gebeurtenissen van oktober 2000 toen 13 Arabische burgers door de Israelische politie gedurende massademonstraties werden gedood (ook een joodse burger werd gedood) en in het spoor van de Intifada die in 20 maanden bijna 2000 levens eiste (meest Palestijnse, maar ook meer dan 400 Israelische levens) werd het duidelijk, dat ondanks de claims van het merendeel van de geleerden, het Israelische systeem noch democratisch noch stabiel is. Integendeel, Israel vertoont tekenen van fragmentarisering en chronische instabiliteit à la Noord-Ierland, Servië of Sri Lanka.
De Israelisch-joodse academische wereld heeft dus een grote rol gespeeld in het scheppen en onderhouden van de illusie van democratie. De geleerden hadden een blinde vlek voor de 35 jaar durende bezetting, het onopgeloste vluchtelingenprobleem, de voortgaande judaïsering van de grond, de alleen-voor-joden immigratie en de continue rol van de godsdienst en de joden in de diaspora op de Israelische politiek. Een illusoire democratie verleende nationale en internationale legitimiteit aan Israels expansionistische beleid en praktijk en droeg bij aan het kweken en in standhouden van een systeem van ongelijk burgerschap.
Ondanks deze ondemocratische trekken bestaan er verscheidene belangrijke (hoewel onvoldoende) democratische bases binnen de Israelische politiek zoals bijvoorbeeld het niet te veronachtzame vermogen van minderheden om publiekelijk te mobiliseren en te protesteren. De Israelische autoriteiten hebben ook in de afgelopen jaren een aantal democratische maatregelen genomen zoals bijvoorbeeld de uitspraak van het Hooggerechtshof die discriminatie van Israelische Palestijnen ter zake van de toewijzing van staatsgrond verbood, de bijna-gelijkstelling van budgetten voor Arabische lokale besturen na decennia van schaamteloze discriminatie, de allereerste benoeming van een Arabische minister in een Israelische regering (4) en zelfs de uiteindelijk mislukte pogingen van premier Ehoed Barak om de bezetting van de Palestijnse gebieden te beëindigen. Dat zijn belangrijke stappen, hoewel ze in veel opzichten ingaan tegen de geest van de recente volksgevoelens en tegen de politieke agenda's die Israel verder op het etnocratische pad naar beneden hebben gebracht.
In Israel heeft zich een systematisch gelaagd burgerschap ontwikkeld uit een combinatie van judaïseringsbeleid en op godsdienstige wetten gebaseerd bestuur. Verschillende typen van burgerschap zijn ontstaan, onderscheiden door een combinatie van wettige en informele rechten en bekwaamheden. Elke categorie, speciaal bij religieuze groeperingen, is weer intern verdeeld naar sekse, waarbij de mannen de superieure plaatsen innemen. Het gaat om de volgende groepen: a) de doorsnee joodse burgers, b) de ultra-orthodoxe joden, c) de 'pseudo-joden' (voornamelijk Russische immigranten die als joden werden erkend krachtens de Wet op de Terugkeer, maar niet erkend als zodanig door het religieuze establishment), d) Droezen, e) Palestijnen met Israelisch staatsburgerschap, f) bedoeïenen, g) Palestijnen in Oost-Jeruzalem en op de Hoogvlakte van Golan, h) Palestijnen van de rest van de Westelijke Jordaanoever en van de Strook van Gaza, i) buitenlandse arbeiders.
Gedurende het hele jaar 2001, waarin premier Ariel Sharon een agressief anti-Palestijns beleid voerde, is het dunne, illusoire laagje van gelijkwaardig burgerschap verder geërodeerd. Etnocentrische retoriek van leiders en politici, zowel joden als Palestijnen, bereikte een hoogtepunt. Die escalerende retoriek leidde tot de aanklacht tegen Knessetlid Azmi Bishara die nu beschuldigd wordt van 'steun aan een terreurorganisatie', 'het aanzetten tot geweld', en 'het in gevaar brengen van de staatsveiligheid'. De beschuldigingen volgden op zijn breed in de publiciteit gebrachte verschijnen, juni 2001, bij een rouwdienst voor de Syrische president, wijlen Hafiz al-Asad, waar hij stelde: 'De regering Sharon onderscheidt zich door het feit dat die aan de macht kwam na de overwinning van het Libanese verzet dat profiteerde van de ruime marges die Syrië altijd heeft aangelegd tussen het accepteren van Israelische dictaten met betrekking tot een zogenaamde alomvattende en blijvende vrede en de militaire optie. Deze ruimte voedde de vastberadenheid en de heldhaftige volharding van de leiders en de leden van het Libanese verzet. Maar na de overwinning van dit verzet en na de topconferentie van Genève en de mislukking van Camp David kwam een Israelische regering aan de macht die vastbesloten was de ruimte van het verzet in te perken door het stellen van het ultimatum: Ofwel Israels dictaten aanvaarden, ofwel een complete oorlog riskeren. Een derde weg - die van het verzet - is dus niet langer mogelijk zonder deze ruimte opnieuw uit te breiden, zodat de mensen gewapend verzet kunnen plegen. Noch is uitbreiding van deze ruimte mogelijk zonder een verenigde en internationaal effectieve Arabische politieke stellingname.'(5)
Bishara's aanwezigheid bij de ceremonie, waar hij dichtbij sommigen van Israels meest notoire tegenstanders gezeten was, ergerde de autoriteiten en het joodse publiek. Hun boosheid verscherpte zich nog door andere uitspraken van Bishara aangaande de 'zoete smaak' van de overwinning van de Hizbullah en door zijn vasthoudendheid tegenover kritiek tot en met zijn verklaring 'geen Israelische patriot' te zijn. De Procureur-Generaal van de staat ging over tot het in staat van beschuldiging stellen van Bishara - nota bene: de eerste keer dat een Knessetlid voor het gerecht werd gedaagd op niet-criminele gronden en de eerste keer dat parlementaire onschendbaarheid werd opgeheven wegens een politiek standpunt.(6)
De disciminerende behandeling van Palestijnse leiders werd opvallend toen dezelfde Procureur-Generaal ervan afzag een aanklacht in te dienen tegen joodse leiders die opruiende uitspraken hadden gedaan. Zoals bijvoorbeeld Knessetlid Michael Kleiner, die stelde dat leiders als Bishara die zich tegen hun land uitspreken 'in de meeste landen gewoonlijk voor het vuurpeleton worden gezet'.(7) Rabbi Ovadia Josef, geestelijk leider en politieke autoriteit van de grote orthodoxe Shas-Partijg, verklaarde in juli 2001 dat Israel 'de Arabieren [Palestijnen] grondig met raketten zou moeten bestoken' en bij een andere gelegenheid dat 'de meeste mensen weten dat de Arabieren slangen zijn en dat slangen als slangen moeten worden behandeld'.(8)
Deze leiders, evenals andere joodse politici, zoals de ministers Avigdor Lieberman en Efraim Eitan of staatssecretaris Gideon Ezra, die allen ophitsende publieke commentaren afscheidden aangaande Israels Palestijnse burgers werden echter door de autoriteiten ongemoeid gelaten. Daarentegen werden vanaf einde 2001 tot begin 2002 drie andere Arabische Knessetleden aangeklaagd na uitspraken die de gewelddadige Palestijnse Intifada of het verzet van Palestijnen in Israel tegen onderdrukkingspolitiek steunden. De kloof tussen de joodse en de Palestijnsew politieke ruimte is dus in het recente verleden significant groter geworden. De mogelijkheid van de Palestijnse burgers om te mobiliseren binnen de grenzen van de joodse tolerantie en de Israelische wet is hiermee ernstig ingeperkt.
Na de constitutionele wijzigingen van 1992 bestaat er over de notie dat Israel een 'joodse en democratische' staat is bijna een consensus onder het joodse publiek in zoverre dat de termen 'joods en democratisch' als onscheidbaar worden neergezet. Het resultaat was een verdere inperking van de voor niet-joden beschikbare politieke ruimte omdat elke activiteit tegen het joodse karakter van de staat als een 'aanslag op de democratie' kan worden uitgelegd. Sharon rechtvaardigde bijvoorbeeld de aanklachten tegen Bishara door te claimen dat 'democratie zichzelf moet verdedigen' ofschoon Bishara Israels democratische gedaante niet kritiseerde maar hem eerder trachtte te versterken. Vergelijkbaar is de uitspraak van minister van Buitenlandse Zaken, Shimon Peres, in februari 2001: 'Een territoriaal compromis is absoluut noodzakelijk voor het handhaven van een sterke joodse meerderheid en dus van democratie in Israel. De enige andere optie is een binationale staat en het verlies van onze trotse democratische traditie.'
Dergelijke standpunten zijn versterkt door een publiek vertoog dat zich in toenemende mate bezorgd maakt over 'het Arabische demografische gevaar' en de steeds strijdbaarder opstelling van Palestijnse burgers vis-à-vis de zionistische agenda's van de staat. Tegen deze achtergrond is de verdere judaïsering van Israel van eminent belang gewoorden voor de staat. Wetsontwerpen die door (speciale meerderheidswetten) Israels karakter als joodse staat en als staat van het joodse volk trachten te 'verankeren' werden in de Knesset ingediend door de leden Limor Livnat (Likoed-minister van onderwijs), Tommy Lapid (leider van de Shinui-partij (centrum)) en Ophir Pinhess (fractievoorzitter van de Arbeidspartij). Tot wetgeving heeft dat nog niet geleid maar de pogingen ertoe gaan door.
Twee andere ontwerpen werden echter in mei 2002 tot wet. Daarmee wordt de Palestijns Arabische politieke activiteit beperkt. De eerste vormt een amendement op Israels kieswet dat de kandidatuur van iedere partij of individu die (in daad of woord) 'de gewapende strijd van vijandelijke staten of terreurorganisaties ondersteunt' verbiedt. De tweede is de 'wet tegen het aanzetten tot geweld' die een aantal harde maatregelen opsomt zoals vijf jaar gevangenisstraf voor het ondersteunen van anti-Israelisch geweld. Deze wetten maken het, expliciet gerechtvaardigd als maatregelen tegen 'subversieve' politieke activiteit, veel makkelijker om Palestijnse (en kritisch joodse) politici te diskwalificeren als kandidaten voor het Israelische parlement, speciaal wegens steun aan (internationaal gesanctioneerd) verzet tegen de Israelische bezetting.
Inspelend op de diep etnocratische notie dat joden een sterke demografische meerderheid moeten handhaven in alle delen van het binationale land hebben diverse centrale persoonlijkheden en instellingen plannen gelanceerd om het 'gevaar te bestrijden' van de in omvang toenemende Palestijnse bevolkingsgroep. Een prominent voorbeeld levert de groep hoogleraren en generaals die het Herzlia Forum voor Nationale Sterkte vormt. Voorjaar 2001 publiceerde het Forum zijn rapport waarin de regering wordt opgeroepen om 'serieus stappen te overwegen', zoals het beperken van de mogelijkheid dat Palestijnen op lange termijn de toekomst van de joodse staat kunnen beïnvloeden, speciaal in referenda over toekomstige grenzen, beperking van de Arabische natuurlijke uitbreiding en het expliciet aan de orde stellen van de optie van het verplaatsen van bevolking door aan te bevelen dat Israel een 'uitlaat vindt voor deze [Palestijnse] bevolking ten oosten van de Jordaan als het zijn natuurlijk groeipercentage niet in de hand kan houden.'(9)
Israels geografische grenzen zijn nog nooit duidelijk aangegeven. Dat vergemakkelijkt de judaïsering van grond die gelegen is buiten het internationaal erkende (pre-1967) soevereine gebied, voornamelijk op de Palestijnse Westelijke Jordaanoever. Ruimtelijke judaïsering was ook een prominente trek van Israels beleid binnen de Groene Lijn, die massieve onteigening van Arabische grond mogelijk maakte en de vestiging van meer dan 700 joodse plaatselijke eenheden, het opleggen van bijna totale stedelijke controle (zich uitstrekkend over 94 procent van de staat) en de keiharde verwaarlozing van tientallen bedoeïenendorpen die de staat als 'niet-erkend' beschouwt.
Deze ruimtelijke kneedbaarheid staat in contrast met de basisbeginselen van duurzame staatsvorming die een relatief stabiele geografie veronderstellen. In diep verdeelde staten zoals Israel zijn goed gedefinieerde ruimtelijke grenzen meer dan ooit noodzakelijk, gegeven de behoefte aan een overkoepelend burgerschap voor de diverse etnische gemeenschappen en het bouwen van een systeem van geaccepteerde instellingen, wetten en politieke procedures. Maar gedurende de laatste 20 maanden en na de belangrijke (hoewel uiteindelijk onvolkomen) poging door de regering-Barak om Israels grenzen te stabiliseren, is de manipulatie van etnische geografie met het doel Palestijnse woongebieden te judaïseren weer sterk in opkomst. Eerst en vooral heeft zich de idee van een 'bevolkings-transfer' - lange tijd een publiekelijk taboe - weer gemanifesteerd. Hoewel het aantal leiders dat openlijk transfer ondersteunt nog klein is, hebben toch verscheidene leden van de Knesset, als ook ministers, het idee aanvaard, vaak enigszins afgezwakt voor 'als de nood aan de man komt' of 'alleen op vrijwillige basis'.(10) De racistische transfer idee klinkt nu luid onder het joodse publiek en wint daar steeds meer aan legitimiteit. (11)
Ook hier gaf Avigdor Lieberman uiting aan scherpe en controversiële standpunten: 'Er is niets ondemocratisch aan transfer. Zelfs in Europa werden miljoenen mensen van de ene naar de andere plaats overgebracht en dat droeg bij tot het totstand brengen van vrede. De scheiding bevordert, net als de chirurgische ingreep, genezing. Als ik zie hoe Arabieren [Palestijnen] zich in Haifa of Nahariyya opblazen of hoe Arabieren geld geven aan families van terroristen - als het aan mij lag zouden ze hier geen minuut langer blijven, zij en hun families.'
Andere stemmen vormen even zovele variaties op het thema, zoals de visie die de leider van de Nationale Religieuze partij, kabinetslid Efraim Eitam, ontvouwde: 'Jordanië en de Sinaï vormen per slot van rekening de territoriale bestemming die tegemoet komt aan de nationale aspiraties van de Palestijnen. Israel hoort voor altijd het hele gebied tussen de Jordaan en de zee te beheersen. We zouden de Palestijnen een keuze moeten bieden tussen een verlicht verblijf (zonder stemrecht) in Israel of een primitief Arabisch burgerschap. De Palestijnen in Israel vormen een tikkende tijdbom. Zij lijken een kankergezwel. We zullen de mogelijkheid van de Israelische democratie om de Arabische participatie te continueren in overweging moeten nemen.'(13)
Eitams visie is representatief voor het ideaal van veel zionisten de jaren door - om het land te beheersen, maar dan zonder de niet-joodse bevolking. Hij biedt in feite een mengsel aan maatregelen die gaan van sterke etnische controle tot apartheid en toekomstige transfer, maar ze verbloemend in termen die meer acceptabel zijn voor joods-Israelische oren. Hoewel zijn standpunten militant zijn vallen ze binnen de geaccepteerde grenzen van het politieke debat in het Israel van vandaag met het klaarblijkelijke effect van een verdere beperking van de mogelijkheid van Palestijnse burgers om een effectieve politieke strategie te ontwikkelen die verder gaat dan retorische provocaties of het zich terugtrekken uit het publieke domein.
Eitam vormt absoluut geen uitzondering, Soortgelijke strategieën met uiteenlopende geografische nadruk zijn recentelijk gekomen uit het hart van het 'linkse' zionisme - de Arbeidspartij. Het meest promninent was een plan dat in maart 2002 werd voorgesteld door de minister van Transport, Efraim Sneh. Het gaat om een toekomstige Palestijnse staat annex Arabische plaatselijke eenheden dichtbij de Groene Lijn in ruil voor de annexatie van nederzettingenblokken op de Westelijke Jordaanoever door Israel.
Sneh presenteerde zijn visie (ironisch als met 'stationaire transfer' aangeduid) als democratisch, humaan en gelijkwaardig: 'Geen Arabier [Palestijn] zal hoeven te verhuizen. We bieden ze annexatie bij de Palestijnse natie aan waarmee zij zich openlijk identificeren. We zeggen alleen: De grenzen van 1967 zijn niet heilig. Laten we ze wijzigen om zodoende een betere etnische politieke geografie te verkrijgen: joden op de Westelijke Jordaanoever zullen deel uitmaken van de joodse staat en Arabieren (die dag en nacht betuigen dat ze Palestijnen zijn) zullen deel uitmaken van de Palestijnse staat, terwijl ze op hun eigen grond blijven. Wat is er simpeler?'(14)
Onder het joodse publiek hebben deze ideeën een groeiend krediet gekregen, inclusief de steun van prominente intellectuelen en academici als Ruth Gavison, het voormalige hoofd van de Israelische Associatie van Mensenrechten, auteurs als A.B. Yoshua en Amos Oz en de geograaf Arnon Soffer. Deze opinieleiders geven allen uiting aan de 'noodzaak' Israels grenzen te wijzigen volgens 'etnische beginselen'.(15) Recente peilingen laten zien dat dit idee aan populariteit begint te winnen: 50-55 procent onder de joden, maar ook 20-30 procent onder de Palestijnse burgers.(16) Snehs idee is vormt een reëel dilemma voor Israels Palestijnse burgers, die decennia lang de Palestijnse strijd voor onafhankelijkheid hebben gesteund en die in toenemende mate hun identiteit als Palestijns zijn gaan beschouwen.
De belangrijkste invloed van deze voorstellen, die waarschijnlijk nooit zullen worden uitgevoerd, is een verdere versmalling van het burgerschap. De constante geografische manipulatie van de status van de Palestijnen in hun eigen thuisland laten de diepte zien van de etnocratische waarden die nu de Israelische maatschappij en de regering beheersen. Zulke waarden hebben recentelijk etniciteit verder verheven boven burgerschap. Ze bieden Palestijnen weinig perspectief om hun burgerschap politiek uit te buiten.
Recentelijk is etnocratische logica ook uitgebreid naar joodse groepen die de Palestijnse rechten steunen. Voorbeeld daarvan levert de eis van minister van onderwijs Limor Livnat om universitaire hoogleraren te vervolgen die gewetensbezwaarde dienstweigeraars ondersteunen. Alsmede de petitie die door 43 professoren van de Ben-Goerion Universiteit is getekend om een lezing van Yossi Beilin, voormalig minister van Arbeid, te verbieden wegens zijn rol in het 'orkestreren van het rampzalige Oslo Akkoord' als ook de mislukte poging om de revisionistische historicus Ilan Pappé aan de Universiteit van Haifa te ontslaan.
Typisch genoeg creëren etnocratische regimes self-fulfilling prophecies. Minderheden en groepen die als 'anti-nationaal' worden aangewezen worden gemarginaliseerd en onderdrukt en wanneer ze in opstand komen worden ze als 'niet loyaal' veroordeeld, als zodanig verdere uitsluiting verdienend. Maar de manipulatie van de geografie in Israel strekt zich verder uit dan discussies over landsgrenzen. Hoewel minder prominent op de publieke agenda hebben problemen met betrekking tot planning, land en ontwikkeling de etnocratische agenda van de staat over de laatste 20 maanden verder gevuld. Zo heeft bijvoorbeeld na een stilstand van verschillende jaren de staat het initiatief genomen tot meer grootschaalse joodse nederzettingsprojecten binnen de Groene Lijn. Begin 2002 lagen er 68 nieuwe nederzettingsprojecten ter ondertekening klaar terwijl 18 projecten in de uitvoeringsfase waren.(17) Deze komen nog eens boven de 920 reeds bestaande joodse nederzettingen in Israel-Palestina en de voortgaande expansie van joodse nederzettingen in de [door Israel inmiddels herbezette] Palestijnse Gebieden.
Intussen zijn ook vier nieuwe Arabische lokaliteiten goedgekeurd. Maar deze betreffen voornamelijk de concentratie van Negev-bedoeïenen in geplande steden. De toestand van de bedoeïenengemeenschap in de zuidelijke Negev levert een voortdurende demonstratie van de donkere zijde van het judaïseringsprogramma dat er steeds op uit is om land waar mogelijk te de-Arabiseren. Tientallen bedoeïenendorpen - sommige van vóór 1948 en andere als resultaat van door de staat georganiseerde transfers uit de vroege jaren vijftig - worden nu beschouwd als 'niet erkend'. Basale diensten worden de bewoners ontzegd. Deze worden onder druk gezet om te verhuizen naar de geplande steden, om zo nog meer land vrij te maken voor de staat. Het verzet van de bedoeïenen heeft een impasse veroorzaakt en een precaire atmosfeer voor een ontvlambaar conflict.
Het toekomstig eigendomsrecht dat 76 procent van het gebied van Israel omvat (18), heeft veel aandacht in de media gekregen. Het staatsbeleid is er voornamelijk op gericht geweest joodse rechten op staatsland differentiaal te doen toenemen met behoud van een klein stukje voor Arabische plaatselijke eenheden. Maar de belangrijkste breuklijn in de debatten over eigendomsrechten van staatsland was nooit Palestijns-joods maar liep tussen een pro-privatiseringscoalitie van joodse boeren en projectontwikkelaars en een groep van anti-privatisering gerichte sociale organisaties die door de Mizrahi Democratische Regenboog wordt aangevoerd.(19) Palestijnse burgers zijn totaal uitgesloten van dit debat, ondanks hun gerechtvaardigde claim op een eerlijker deel van de staatsgrond, waarvan veel oorspronkelijk is onteigend van Palestijnse vluchtelingen. Palestijnse gemeenten beslaan slechts 2,5 procent van Israel terwijl de toewijzing van staatsgrond aan Palestijnse lokaliteiten over de laatste twee decennia minder dan één procent bedroeg. De meeste joodse organisaties hebben eenvoudigweg de Palestijnse claims en behoeften genegeerd in het debat over de toekomst van het staatsland.
Maar Palestijnse kwesties zijn niettemin op één manier in het hart van het debat binnengedrongen: de pro-privatiseringscoalitie beschuldigde de Mizrahi Democratische Regenboog ervan het Palestijnse recht op terugkeer te steunen en in het geheim plannen te maken om Palestijnse eisen om hun land van de staat terug te krijgen te ondersteunen. Begin 2002 werd een gezamenlijke lastercampagne gelanceerd met het doel de anti-privatiserings campagne te criminaliseren. Grote spandoeken werden opgehangen boven tientallen kruispunten en de media werden overstroomd met beweringen als zou de Mizrahi Regenboog niets meer zijn dan een dekmantel voor het plan om staatsgrond aan miljoenen terugkerende Palestijnen te geven. In zijn toespraak tot het Israelische Hooggerechtshof die gericht was tegen een appèl van de Mizrahi Regenboog tegen privatisering van grond, stelde de prominente advocaat en projectontwikkelaar Shraga Biran onbeschaamd: 'Het aanvaarden van deze petitie, God verhoede, is het aanvaarden van een post-zionistisch, anti-nationalistisch argument. Zou dit edelachtbare Hof een argument aanvaarden dat eigendom van het joodse publiek behoort te worden afgepakt ten gunste van het [Palestijnse] recht op terugkeer? Wij vragen dit edelachtbare Hof om de poging van de verzoeker om klaarblijkelijk een wettelijk platform op te richten voor het recht op terugkeer en de verhuizing van de vluchtelingen en displaced persons binnen de staatsgrenzen totaal te verwerpen.'
Vandaar dat demonisering van Israelische Palestijnen ook op de achtergrond van publieke en juridische debatten waarin zij niet direct zijn betrokken op de loer ligt. In Israel wordt vandaag de dag zelfs de rechtvaardiging om landbouwgrond voor lucratief commercieel gebruik te bestemmen beargumenteerd met behulp van emotionele anti-Palestijnse leuzen.
ruimten van gezamenlijk burgerschap?
De verloedering van het beleid in Israel tot etnocratie is geen onafhankelijk intra-joods proces. Het wordt gevoed door joodse zorgen over Palestijns terrorisme, door het verharde anti-joodse vertoog dat dagelijks te horen is in de media in het Midden-Oosten en door de groeiende weerbaarheid van de Palestijnse burgers. In deze strijdlustige atmosfeer is duidelijk een geleidelijke verschuiving in het vertoog van Palestijnse burgers bespeurbaar. Kwesties van burgerschap en gelijkwaardigheid, die in het verleden hoog genoteerd stonden, zijn gedeeltelijk vervangen door zaken van nationale identiteit, van het al of niet meedoen aan de Palestijnse en regionale Arabische strijd tegen de Israelische bezetting en van grote publieke ondersteuning van het Palestijnse recht op terugkeer wat door de meeste joden als een taboe wordt beschouwd. Ook is een groeiende steun bespeurbaar voor tegen de staat gerichte strategieën, die gaan van islamistische agenda's die het geheel van Israel-Palestina claimen als islamitisch land dat moet worden bevrijd, tot en met Palestijns separatisme binnen Israel en tot traditionele Palestijns nationalistische doelen van de oprichting van één seculiere staat 'tussen de rivier en de zee'.
Dit heeft geleid tot een zeker samengaan van islamitische en seculier nationalistische krachten op verschillende punten, het meest opvallend tot een gedeeltelijke terugtrekking uit het Israelische politieke en burgerlijke leven en tot een groeiend gericht zijn op de opbouw van alternatieve Palestijnse instellingen. Deze benadering was opmerkelijk succesvol gedurende de premier-verkiezingen van 2001 toen slechts 18 procent van de Palestijnse burgers (meest Droezen) gingen stemmen. Maar dit succes markeert ook een nieuwe en beangstigende fase in het beleid in Israel richting de Palestijnen: Palestijnse leiders zouden het moeilijk kunnen vinden om de trend van politieke afkerigheid om te buigen. Dit verzwakt hun actievermogen in het politieke proces en het vermindert de waarde van hun burgerschap.
Maar goed, dit zijn slechts beginnende tekenen van etnisch separatisme, die aan het daglicht treden in tijden van acute conflicten. De macht en de aanhang van de separatistische krachten lijken evenwel toe te nemen, en hun geluiden worden geregeld in de pers gehoord.(20) Zoals de meeste etnocratische staten, die als belangrijkste project hebben de etnisering van betwiste grond, instellingen en middelen, staat Israel nu tegenover een toenemende uitdaging van de kant van het vervreemde en gefrustreerde Palestijnse publiek, gevoed door de illusies van 'democratie' en 'gelijkwaardig burgerschap'. Aan de meer militante Palestijnse stemmen wordt aandacht besteed (vaak op sensationele wijze) door de Hebreeuwse media, die inspelen op de oude joodse vrees en achterdocht en die kracht geven aan de roep om de controle over de minderheid te verscherpen en om toewijzingen door de staat aan plaatselijke Palestijnse eenheden uit te stellen.(21)
Er is echter nog een complicatie: de hierboven genoemde gebeurtenissen zijn niet los te zien van de aanhoudende etnisch-nationale conflicten in Palestina en daarbuiten. Het mislukte Oslo-proces, de gewelddadige Intifada en - meest acuut - Israels hernieuwde brute agressie tegen de Palestijnen in de Bezette Gebieden hebben een zwarte schaduw geworpen over de gemeenschappelijke toekomst van de Palestijnse en joodse staatsburgers.
Gegeven de voortgaande bezetting van de Westelijke Jordaanoever en de Strook van Gaza en de versterking van de joodse kolonisatie in deze gebieden, kan werkelijk de actuele existentie van een Israelische staat (en burgerschap) als een illusie worden beschouwd. Israel heeft door haar eigen acties de geografie van het staat-zijn verscheurd en een kaste-achtig systeem van etnisch-religieuze-klasse stratificatie in stand gehouden. Zonder een inclusieve geografie en een universeel burgerschap heeft Israel een koloniaal geheel gecreëerd dat wordt bijeengehouden door gewelddadige controle en door een verzachtende illusie van natie-staat en democratisch burgerschap. Naar het schijnt zijn Palestijnse burgers zich van deze illusie bewust aan het worden en zijn ze begonnen de fundering ervan uit te dagen. Bezetting en kolonisatie die een steeds hardere onderdrukking van Palestijnen met of zonder Israelisch burgerschap noodzakelijk maken hebben duidelijk de potentie in zich om Israel geleidelijk van binnenuit uit te hollen.
In de etnocratische maatschappijen van Sri Lanka, Servië en het Zuid-Afrika van de apartheid beantwoordden de staten crises van legitimiteit met het versterken van de hegemonie van de meerderheid over de ontevreden groepen. Dit leidde onvermijdelijk op den duur tot een intensief etnisch conflict, tot politieke instabiliteit en tot economische teruggang. Andere gewezen etnocratische staten zoals Canada of, meer recentelijk, Slowakije en Noord-Ierland kozen de tegenovergestelde benadering van democratisering en gelijkstelling van verhoudingen.
Zal Israel lessen trekken uit de pijnlijke en gewelddadige ervaring van andere etnocratische maatschappijen en uit haar eigen bloedige geschiedenis? Zal het luisteren naar groeiende internationale en lokale druk om de bezetting te beëindigen, Palestina te herverdelen in twee onafhankelijke staten en gelijkwaardig burgerschap in te stellen? De tekenen van de post-2000 periode zijn niet gunstig. Ze wijzen op een algemene stemming van steeds meer polarisatie en versterking van etnocratische krachten, gedreven door het militant nationalistische joodse kamp.
Krachtige stemmen, instellingen en krachten in de Israelische maatschappij, zowel onder joden als Palestijnen, voeren nog steeds strijd voor een gelijkwaardig burgerschap en voor het verbeteren van de voorwaarden voor een vreedzaam smenleven. Deze groepen staan vooraan in de strijd voor beëindiging van de Israelische bezetting van Palestijnse grond, alsook voor het vinden van een rechtvaardige oplossing voor de Palestijnse vluchtelingen en het heropenen van ruimten voor alle Israelische burgers die willen participeren in het politieke en publieke domein en volledige gelijkwaardigheid nastreven in de toekenning van staatsmiddelen.
Een opmerkelijk voorbeeld van zulke activiteit leverde een rapport dat eind 2000 was opgesteld door een groep van 26 joodse en Palestijnse docenten in Israelische universiteiten die korte- en lange-termijn acties probeerden te ontwerpen om de Arabisch-joodse relaties te herstructureren na de gewelddadige gebeurtenissen van oktober 2000.(22) Het rapport werd aan de toenmalige premier Ehud Barak overhandigd en aan de meeste van de betrokken ministeries en het kreeg de nodige aandacht in de media. Het 'Rapport van de 26', zoals het werd genoemd, bracht een plan in kaart voor de opbouw van een toekomstig democratische Israelische staat gebaseerd op een nieuw democratisch 'contract' tussen de minderheid en de staat langs lijnen van partnerschap. Hoofdthema's waren ondermeer burgerlijke gelijkheid, Palestijnse autonomie op diverse terreinen, scheiding van staat en religie(s), evenredige deling van de macht op de meeste politieke terreinen en een nieuw juridisch en geografisch kader dat individuele en collectieve rechten veiligstelt. Toch was het de tegenzin van de Israelische leiders om deze aanbevelingen op te volgen, de apathie en/of de vijandige reactie van het Israelische publiek en de kritiek van de kant van Arabische politici en van NGOs die de moeilijkheden illustreerden van het vinden van een betekenisvolle ruimte voor een gezamenlijk Palestijns-joodse burgerlijke agenda.
De noodzaak voor Israel tot democratisering en tot het vestigen van een gelijk burgerschap en zich te houden aan haar internationaal erkende grenzen is urgenter dan ooit. Maar deze begrippen uit de lesboeken en de politieke toespraken moeten nu vertaald worden in staatswetten en regeringsbeleid. Het is onduidelijk of de democratische krachten in Israel voldoende kracht kunnen opbrengen om zo'n agenda te lanceren, maar als dat niet gebeurt zal Israel waarschijnlijk in een nog grotere crisis en instabiliteit terechtkomen.
1 Ma'ariv van 15 februari 2002. Lieberman nam ontslag uit de regering in maart 2002, uit protest tegen Sharons 'softe' behandeling van de Palestijnen. In april en mei werd geprobeerd hem en zijn uiterst rechtse partij, Yisrael Beitenu, terug te krijgen in de regering.
2 Aharon Barak, 'The role of Supreme Court in a Democracy', in: Israel Studies 3/2 (1998).
3 Zie Oren Yiftachel, 'Ethnocracy and its Discontents: Minorities, Protest and the Israeli Polity', in: Critical Inquiry 26 (2000); en As'ad Ghanem, 'The Palestinian Minority: Challenging the Jewish State and Its Implications', in: Third World Quaterly 21/1 (2000).
4 Salah Tarif van de Arbeidspartij, een Droez, werd in februari 2001 door Sharon benoemd tot minister Zonder Portefeuille en verantwoordelijke voor Arabische [sic] Zaken. Tarif diende na tien maanden zijn ontslag in, nadat hij wegens corruptie was aangeklaagd.
5 Een uittreksel van de volledige toespraak: www.adalah.org/bishara/speeches.htm. Electronisch document, opgehaald op 18 mei 2002. Zijn gebruik van het militant klinkende, maar enigszins vage Arabische woord muqawama voor 'verzet' was een van de gronden om hem te beschuldigen van ondersteuning van geweld.
6 Zie al-Ittihad en Ma'ariv van 11 november 2001.
7 Ha'aretz van 22 september 2001.
8 Ma'ariv van 12 juli 2001. In de aanbeveling van de raketaanval gebruikte rabbi Yosef de Arabische zinswending 'ala kayf kayfak, met de connotatie zowel van grondigheid als van zijn vreugde over het vooruitzicht. De procureur-generaal opende een onderzoek naar deze woorden, maar zag geen reden tot vervolging.
9 Herzliya Forum for national Strength, The Balance of National Strength and Security: Policy Directions (2001). (in het Hebreeuws)
10 Benny Elon, minister van Toerisme, riep op tot 'vrijwillige transfer' in een interview met Ha'aretz van 7 februari 2002.
11 Krachtens verschillende opinie-onderzoeken van begin 2002, steunden 25-46 procent van de joden de idee dat aan 'de Arbieren [sic] gevraagd zal worden het Land Israel [Eretz Israel] te verlaten'; zie Ma'ariv van 5 april 2002.
12 Ha'aretz van 19 april 2002.
13 Ha'aretz van 22 maart 2002.
14 Televisie-interview, 'Politika Show' (Kanaal 1) op 4 april 2002. Ex-premier Ehoed Barak steunde recentelijk deze idee in een interview dat werd afgedrukt in The New York Review of Books van 13 juni 2002.
15 Niet iedereen gaat akkoord met de details van Snehs plan ondanks steun aan de uitgangspunten. Zie de artikelen van Ruth Gavison in Yediot Aharanot van 25 maart 2002; Amos Oz in Ynet van 1 april 2002; en van A.B. Yehoshua in Maariv van 27 maart 2002.
16 Ma'ariv van 12 april 2002.
17 Ha'aretz van 6 november 2001.
18 Een verdere 17 procent worden beheerd door het Joods Nationaal Fonds en drie procent door joodse individuen. Daarmee komt het totaal van de joodse controle van staatsland op 96 procent.
19 De Mizrahi Democratische Regenboog is een beweging met een sociaal progressieve agenda voor de Israelische maatschappij die wordt geleid door Mizrahi-joden (joden uit de moslim-wereld) van de tweede generatie.
20 Debatten ter zake kunnen voornamelijk gevonden worden in de Palestijnse kranten Sawt al-Haqq wa'l-Hurriyya en Fasl al-Maqal, respectievelijk van de islamitische beweging en van de nationalistische Tajammu-Partij.
21 Zie twee lange artikelen over de nieuwe Palestijnse politiek en het groeiend separatisme in Ha'aretz van 16 april 2002 en Ma'ariv van 19 april 2002.
22 Danny Rabinowitz, As'ad Ghanem, Oren Yiftachel en R. Suleiman (eds.), After the Breakdown: New Directions for Politics Towards the Arabs in Israel (2000).
uit: Middle East Report, nummer 223 (Summer 2002); pp. 38-45
Oren Yiftachel doceert politieke geografie aan de Ben-Goerion Universiteit in Beer Sheva (Israel).
vertaling: Kees Wagtendonk