NPK PUBLICATIES - SOEMOED - JAARGANG 30, NUMMER 1
Oude Garde, Nieuwe Garde - de PNA en het 'vredesproces' in een cruciale fase
Khalil Shiqaqi
deel twee: Hervorm of ga ten onder! - over drie scenario's en de noodzaak van politieke hervormingen*
Palestijnse binnenlandse ontwikkelingen kan men - voor wat de nabije toekomst betreft - zien in het licht van drie mogelijke scenario's: Een voortzetting van de status quo; een eenzijdige Israelische terugtrekking [let wel, uit delen van de Bezette Gebieden; red.]; en een regeling via de onderhandelingstafel.
In geval de status quo voortduurt, wordt ervan uitgegaan dat het geweld steeds weer door Israel in gang gezet zal worden, door de Jonge Garde, alsook door de islamisten en andere groepen die zich tegen het Palestijns Nationaal Gezag (PNA) hebben gekeerd. De PNA zelf zal - met of zonder Yasser Arafat aan het hoofd - in grote lijnen reactief blijven. De mogelijkheid van een ernstige gewelddadige escalatie kan bij dit alles niet worden uitgesloten. Het voortduren van de status quo dient, behalve de PNA, ook de belangen van de islamisten. Daarentegen zou een eenzijdige Israelische terugtrekking juist de Jonge Garde in de kaart spelen. In dit tweede scenario wordt ervan uitgegaan dat het Israelische leger zich uit bepaalde delen van de Westelijke Jordaanoever en de Strook van Gaza terugtrekt, hetgeen de ontruiming van verscheidene geïsoleerde en kleine nederzettingen en buitenposten met zich mee zal brengen. In dit scenario wordt er tevens van uitgegaan dat Arafat zijn huidige positie behoudt, maar de mogelijkheid dat hij er niet meer is, wordt niet uitgesloten. In het derde scenario wordt ervan uitgegaan dat er met Arafat via de onderhandelingstafel een of andere regeling wordt overeengekomen. Daarbij kan het gaan om een overgangsregeling of om een definitieve regeling. Dit laatste scenario zou vanzelfsprekend de belangen van de Oude Garde dienen.
Het voortduren van de status quo zal zeer waarschijnlijk bestaande ontwikkelingen zich zonder veel problemen te laten doorzetten. In een dergelijke situatie zal steun van Palestijnen aan het 'vredesproces' en de compromissen die dat met zich meebrengt verder afnemen, terwijl steun voor geweld hoog zal blijven. De legitimiteit van de PNA zal blijven afnemen en daarmee de populariteit van Arafat. Het conflict tussen de Jonge en de Oude Garde zal de Nationale Beweging blijven verzwakken, waarbij de Jonge Garde een grotere autonomie en politiek gewicht zal weten te verwerven, terwijl de stem van de Oude Garde geleidelijk naar de achtergrond zal verdwijnen.
Bij afwezigheid van een alternatief leiderschap, zal Arafat waarschijnlijk het leiderschap over de Jonge Garde op zich nemen, maar zijn manoeuvreerruimte zal uiterst beperkt zijn. Zijn verscheiden kan het naar de achtergrond verdwijnen van de Oude Garde bespoedigen en grotere mogelijkheden creëren voor een interne strijd in de gelederen van de Jonge Garde, waarbij velen naar het leiderschap zullen dingen. Leiders van de Jonge Garde die nu nog deel uitmaken van de PNA, zoals [de in deel een reeds genoemde] Dahlan en Rajoub, zullen naar alle waarschijnlijkheid gemene zaak maken met andere leden van de Jonge Garde, die hen het broodnodige voetvolk, meer steun vanuit het publiek en vooral politiek gezag zullen verschaffen. In de tussentijd zal - met of zonder Arafat - over de hele linie de binnenlandse machtsbalans blijven verschuiven in de richting van de islamisten, die er waarschijnlijk in enkele jaren in zullen slagen de hoofdstroom te vormen, gesteund door een meerderheid van de Palestijnse straat. Inderdaad, de ideologische en maatschappelijke verschuivingen van dit moment in de richting van conservatisme en politieke islam zullen zich - naar het zich laat aanzien - doorzetten.
Een eenzijdige Israelische terugtrekking sluit nauw aan bij de definitie van de Jonge Garde van een overwinning. Bij het ontberen van een uitkomst via onderhandelingen, zal in Israel het zoeken naar een alternatief voor de status quo doorgaan. De politiek van een eenzijdige terugtrekking zou in de ogen van sommige Israeli's wel eens aantrekkelijk kunnen zijn, aangezien daarvoor geen partner van de andere kant noodzakelijk is. Naarmate meer en meer Israeli's beginnen in te zien dat de Palestijnen het compromis dat opeenvolgende Israelische regeringen hen heeft aangeboden niet kunnen of willen accepteren, beginnen zij er van overtuigd te raken dat eenzijdige terugtrekking een uitweg biedt, om zo de kwetsbaarheid van Israel te doen verminderen. Het bouwen van een scheidsmuur krijgt vandaag de dag de steun van een meerderheid van de Israeli's. De mate van steun is afhankelijk van de omvang van de terugtrekking door het Israelische leger uit Palestijnse gebieden en het aantal joodse nederzettingen dat ontruimd zal moeten worden. Hoe omvangrijker de terugtrekking en de ontruiming, hoe onzekerder de steun. Desalniettemin, voldoende steun onder de meeste of alle geledingen van het politieke spectrum, verschaft dit scenario een realistische basis.
De gedwongen terugtrekking van de Israelische strijdkrachten uit Palestijnse gebieden, zal door de Jonge Garde vergeleken worden met de Israelische terugtrekking uit Zuid-Libanon [in mei 1999]. De PNA zal zich naar alle waarschijnlijkheid op dezelfde wijze opstellen als de Libanese regering deed, terwijl de Jonge Garde zich naar alle waarschijnlijkheid zal gedragen als de Hizbullah. Anders gezegd: De PNA zal naar alle waarschijnlijkheid niet de controle krijgen over het zojuist ontruimde gebied noch over de ontruimde joodse nederzettingen. De Jonge Garde en de islamisten zullen naar alle waarschijnlijkheid deze gebieden 'bevrijd' verklaren en ze gebruiken als uitvalsbasis van waaruit zij de oorlog voort zullen zetten tegen het Israelische leger in de nog altijd bezette gebieden. De alliantie tussen de Jonge Garde en de islamisten zal zich naar ale waarschijnlijkheid verdiepen.
De mogelijkheid van de Oude Garde om de Israelische terugtrekking aan te grijpen voor nieuwe onderhandelingen, zal naar alle waarschijnlijkheid door de Jonge Garde ondermijnd worden. Inderdaad, de Jonge Garde zal waarschijnlijk haar 'overwinning' aangrijpen om de Oude Garde naar de kroon te steken en wie weet zelfs haar plaats in te nemen en daarmee haar leiding over de Nationale Beweging te consolideren. Arafat zal voor de Jonge Garde de enige natuurlijke leider blijven, totdat een alternatief leiderschap, met nationale meer nog dan lokale geloofsbrieven, naar voren treedt. Zijn verscheiden zal het zoeken naar nieuwe nationale leiders uit de gelederen van de Jonge Garde versnellen, hetgeen niet noodzakelijkerwijs binnen de Jonge Garde aanleiding hoeft te geven tot een grotere interne machtsstrijd. Dit laatste zal vooral opgaan wanneer, zoals wordt verwacht, oudere leden van de Jonge Garde die momenteel deel uitmaken van de PNA, gemene zaak maken met de Jonge Garde. Bij dit proces van 'op de rijdende trein springen' hoeven niet alleen de eerder genoemde chefs van de veiligheidsdiensten [Dahlan, Rajoub; red.] betrokken te zijn , maar ook leden van de Jonge Garde die momenteel hogere administratieve functies binnen de PNA vervullen. Een eenzijdige Israelische terugtrekking, die gezien zal worden als een duidelijke overwinning voor de Jonge Garde, zal de steun vanuit het publiek voor de Nationale Beweging dramatisch vergroten en pogingen van de islamisten blokkeren om hun hegemonie te vestigen.
Een regeling door middel van onderhandelingen kan alleen met de Oude Garde tot stand komen. Voor de Oude Garde kan dit een reddingslijn vormen. De Jonge Garde kan geen regeling door middel van onderhandelingen tot stand brengen, ook al zou zij dat willen. De Jonge Garde ontbeert het aan leiderschap, een heldere allesomvattende visie en heeft op dit vlak niet eerder met Israeli's te maken gehad. Los daarvan, het zou zo ongeveer ondenkbaar zijn dat de Jonge Garde, die zich zeer kritisch heeft opgesteld t.a.v. de wijze waarop de Oude Garde de onderhandelingen met Israel heeft gevoerd, zal instemmen met iets wat de Oude Garde in Camp David en later in Taba niet kon accepteren.
In dit scenario herbevestigt de Oude Garde haar leiderschapspositie met een overeenkomst die de steun krijgt van de meerderheid van de Palestijnse straat. De Jonge Garde zal, samen met de islamisten, naar alle waarschijnlijkheid trachten elke inspanning op het vlak van onderhandelingen te torpederen, maar de steun vanuit het publiek voor een overeenkomst zal pogingen van de Jonge Garde om zich daartegen te verzetten, naar verwachting, vergeefs laten zijn. Belangrijker nog, de chefs van de PNA-inlichtingendiensten die tot de Jonge Garde behoren, zullen in dit scenario aan een dergelijke overeenkomst waarschijnlijk hun steun geven, waardoor de balans doorslaat ten nadele van welk gewelddadig verzet daartegen van de zijde van de Jonge Garde dan ook. Een regeling met Israel via onderhandelingen, zeker als dat samenvalt met een proces van binnenlandse politieke hervormingen, kan de levensduur van de Oude Garde verlengen. Het kan voorts de deur open zetten voor vreedzamere en wellicht vruchtbaardere inspanningen om de twee groepen binnen de Nationale Beweging te herintegreren, zodanig dat zij met elkaar samensmelten en daarmee de weerklank die de islamisten vinden, doen afzwakken.
Maar is een regeling via de onderhandelingstafel wel mogelijk? Er zijn drie opties: Een allesomvattende regeling; een stabilisatiepact; en een overgangsregeling voor de middellange termijn. Geen van de drie is vandaag de dag erg realistisch. Maar met wat Amerikaanse en Europese visie en leiderschap zou zeker Arafat, maar wellicht ook Sharon, overtuigd kunnen worden een stabilisatiepakt te accepteren en wel langs onderstaande lijnen:
optie 1: een allesomvattende regeling
Een allesomvattende regeling zou alle kwesties waarover wordt gestreden, oplossen - inclusief de kwestie Jeruzalem en die van de vluchtelingen - waarmee een eind aan het conflict zou komen. Diverse Palestijns-Israelische onderhandelingsronden sinds Camp David [medio 1999] hebben duidelijk gemaakt, dat een allesomvattende regeling mogelijk is [hier kunnen we Shiqaqi even niet volgen; red.]. In geval en zodra de twee partijen serieuze onderhandelingen hervatten, dan zal men naar alle waarschijnlijkheid proberen deze af te maken vanaf de voorstellen van Bill Clinton in december 2000, waarop in Taba in januari 2001 is voortgebouwd.
Om deze optie werkelijkheid te laten worden, moet aan drie voorwaarden zijn voldaan. Geen van de drie is vandaag de dag voorhanden. Deze drie voorwaarden zijn: Een regeringswisseling in Israel, in het verlengde waarvan een leiderschap en een regeringscoalitie naar voren treden die zich minder aan de Groot-Israel-ideologie gebonden voelen; een vastbesloten en toegewijd Amerikaans leiderschap dat zich erop vastlegt om van het onderhandelingsproces een succes te maken; en tenslotte een eensgezinde vastberadenheid van de Oude en Jonge Garde binnen de Palestijnse gemeenschap en binnen het leiderschap. Aan deze laatste voorwaarde zou voldaan kunnen worden door binnenlandse politieke hervormingen door te voeren, die beogen het politieke bestel open te breken en een duurzaam partnerschap tussen de twee groepen tot stand te brengen.
Voorts staan de Palestijnse en de Israelische publieke opinie uiterst sceptisch t.a.v. de mogelijkheid dat beide strijdende partijen met elkaar een dergelijke overeenkomst zouden bereiken. Noch het Palestijnse, noch het Israelische publiek is, onder wat het ziet als de huidige toestand van verhoogde dreiging, bereid om pijnlijke compromissen te steunen die voor een succesvol proces van algehele verzoening vereist zijn. Dit hoeft niet zozeer tot wanhoop aanleiding te geven, maar tot het besef dat alleen een sterk leiderschap, dat in sterke mate als legitiem wordt gezien, de moed kan hebben om deze weg in te slaan. Wanneer het eenmaal zover is, zal de achterban aan beide kanten dergelijke compromissen naar alle waarschijnlijkheid steunen - en geen dag eerder.
Aan Palestijnse zijde kan een allesomvattende regeling alleen maar totstandkomen wanneer de Oude Garde het proces leidt, maar met de stilzwijgende instemming van de opkomende leiders van de Jonge Garde. Onder de huidige omstandigheden, waarin van politieke hervormingen geen sprake is, is dit niet erg waarschijnlijk. Aan Israelische zijde kan een dergelijke regeling tot stand gebracht worden door een regering die de Israelische democratie, in combinatie met het joodse karakter van de staat, prefereert boven de controle over het grondgebied van een 'Groot-Israel', zelfs als dat laatste door het voortduren van de bezetting mogelijk zou zijn. Met de huidige regeringscoalitie in Israel is een dergelijke ontwikkeling hoogst onwaarschijnlijk.
Een stabilisatiepact kan slechts een noodoplossing zijn, bedoeld om de noodzakelijke voorwaarden te creëren voor het afbouwen van de wederzijds ervaren dreiging, waardoor het vertrouwen van het publiek in het 'vredesproces' hersteld wordt en een terugkeer naar meer perspectief biedende onderhandelingen over de definitieve status van de Bezette Gebieden [hierna: final status-onderhandelingen; red.] vergemakkelijkt wordt. Een dergelijk pact zou de volgende elementen omvatten: Stopzetting van alle vormen van geweld; terugkeer naar een militaire stationering [d.w.z. van de Israelische bezettingsmacht; red.] naar het pre-Intifada stadium; bevriezing van de bouw van joodse nederzettingen; doorvoering van de bestaande interim-verplichtingen, eerst en vooral een geloofwaardige Israelische hergroepering uit C-Gebieden [volledig onder Israelische controle; red.], en tegelijk doorvoering van de interim-verplichtingen van de PNA; en tenslotte hervatting van de final status-onderhandelingen. Aan beide zijden is het publiek bereid een dergelijk stabilisatiepact te steunen, aangezien het met recht aangeduid en gepresenteerd kan worden als een constructievere manier om de bestaande overeenkomsten tot uitvoer te brengen.
Voor het succesvol afsluiten van een stabilisatiepact kan de zittende Israelische regering als partner dienen, aangezien niet als vereiste geldt dat deze haar 'Groot-Israel'-oriëntatie dient af te zweren. Een actievere rol van de internationale gemeenschap, waaronder de Verenigde Staten, zal noodzakelijk zijn - wat er sinds 11 september 2001 eenvoudiger op is geworden. Aan Palestijnse zijde zal een volledige integratie van de Jonge Garde in het politieke systeem en zijn besluitvormende instanties essentieel zijn voor een succesvolle doorvoering van een stabilisatiepact. Bij afwezigheid van een dergelijke integratie zal de Oude Garde zich gedwongen zien een impopulair staat-het-vuren op te leggen en daarbij kunnen stuiten op een potentieel krachtig en gewelddadig verzet van de Jonge Garde binnen de Nationale Beweging en de gewapende vleugels van de islamistische en nationalistische oppositionele groeperingen. In alle gevallen is het waarschijnlijk dat kleinschalig geweld zich zal blijven voordoen. Daarvan gaat de dreiging uitgaat dat dit het klimaat zal vergiftigen en het proces van stabilsatie zal vernietigen, tenzij inspanningen die een allesomvattende regeling bewerkstelligen eerder resultaat opleveren.
Stabilisatie vereist multinationale waarneming als een vertrouwenwekkende maatregel. Waarneming maakt het voor de Jonge Garde moeilijk om in alle openheid bij in gang gezette aanvallen tegen Israelische doelen betrokken te zijn, zonder daarmee Arafat openlijk uit te dagen en in verlegenheid te brengen. Het inzetten van waarnemers jaagt de politieke kosten van het schenden van het staakt-het-vuren op en doet de kansen toenemen dat het staakt-het-vuren zichzelf zal naleven. Door de verantwoordelijkheid voor het niet-slagen te leggen bij degenen die de voorwaarden voor een regeling negeren, zal waarneming schending afschrikken en door beide strijdende partijen naleving verzekeren. Het stelt deze laatste tevens in staat de intenties van de ander te verifiëren, wanneer waarnemers toegang wordt gegeven tot gebieden en tot informatie. Tenslotte kan waarneming onafhankelijke middelen aandragen om de implementatie van de diverse stadia van een overeenkomst in gang te zetten en daarbij beide zijden aan te sporen om de voorwaarden die erop betrekking hebben volledig na te leven.
Waarneming kan evenwel niet het 'impasse'-probleem oplossen, aangezien de beide partijen legitieme grieven kunnen hebben, waaraan goede intenties alleen geen gehoor kunnen geven. Dergelijke grieven kunnen een, of beide partijen ertoe brengen de implementatie van de aangegane verplichtingen te bevriezen of zelfs in strijd met de expliciete artikelen van de overeenkomst te handelen. In het streven middelen aan te dragen om het 'impasse'-probleem ten dele aan te pakken, kan men ernaar streven de waarnemende functie op te waarderen door er een politieke rol aan toe te voegen, door hogere functionarissen van de landen die aan de waarneming deelnemen elkaar regelmatig te laten ontmoeten om het gehele proces van implementatie en onderhandeling te laten evalueren.
Aan Palestijnse zijde kan - net als in het geval van de eerste optie - alleen de Oude Garde het onderhandelingsproces gericht op stabilisatie leiden. De Jonge Garde zal heel waarschijnlijk dit proces van stabilisatie trachten te hinderen als zij het ziet als een middel om de controle van de Oude Garde te herstellen en te consolideren. Het is overbodig te zeggen dat de Jonge Garde er al in geslaagd is om feitelijke controle over vele of zelfs de meeste civiele PNA-instellingen te verkrijgen. Samen met de islamisten heeft zij voorts de diverse veiligheidsdiensten van de PNA in grote mate weten te penetreren.
Aan Israelische zijde zal stabilisatie stappen vereisen die naar alle waarschijnlijkheid een effect zullen hebben op de joodse nederzettingenonderneming. Van een totale bevriezing van de bouw van nederzettingen zal een serieuze bedreiging uitgaan naar de levensvatbaarheid van die onderneming, aangezien het inspanningen van joodse kolonisten zal bemoeilijken om feiten aan de grond te creëren en daarmee de optie van een 'Groot-Israel' overeind te houden en voortgang in de richting van een permanente regeling te hinderen. De nederzettingenonderneming zal ook een ernstige terugslag moeten incasseren wanneer het Israelische leger - in het verlengde van deze optie - een derde hergroepering uitvoert van C-Gebied op de Westelijke Jordaanoever. Een volledige en geloofwaardige hergroepering zou inderdaad de ontruiming van veel kleine en geïsoleerde joodse nederzettingen en buitenposten vereisen, waarvan de meeste gebouwd of bewoond zijn na de ondertekening van het Oslo-I Akkoord van 1993. Joodse kolonisten en hun rechtse aanhangers in de huidige coalitieregering zullen tegen een dergelijke ontruiming gekant zijn. Hoewel dit niet noodzakelijkerwijs de regering-Sharon de kop hoeft te kosten, zal het zeker de steun van Rechts aan Sharon doen verminderen.
optie 3: een overgangsregeling voor de middellange termijn
De stabilisatie-optie kan opgewaardeerd worden tot een overgangsregeling voor de middellange termijn. Sharon zal deze optie een 'lange termijn interim-overeenkomst' willen noemen, terwijl Arafat er de voorkeur aan zal geven om het een nieuw en verbeterd mechanisme voor de implementatie van de bestaande interim-overeenkomst te noemen. Mits goed verpakt, zal een opgewaardeerd stabilisatiepact aan zowel het Israelische als aan het Palestijnse publiek gesleten kunnen worden.
Aan deze optie zullen vier aanvullende componenten toegevoegd worden die in de boven besproken opties reeds zijn genoemd. Deze betreffen: Ontruiming door Israel van de Strook van Gaza in haar geheel, inclusief de verwijdering van alle joodse nederzettingen daar; aanvullende Israelische ontruimingsmaatregelen op de Westelijke Jordaanoever die de Palestijnen volledige territoriale continuïteit garanderen; vestiging van een Palestijnse staat op de Westelijke Jordaanoever en in de Strook van Gaza; verlenging van het mandaat van de internationale waarnemers, die moeten gaan toezien op de terugtrekking van Israelische troepen en op de Palestijnse controle over de internationale grensovergangen. De Israelische minister van Buitenlandse Zaken, Shimon Peres, heeft de meeste van deze componenten reeds eerder bepleit. Naar verluidt valt voor Sharon - sinds zijn eerste bezoek aan de Verenigde Staten in zijn hoedanigheid als premier - over de ontruiming van de Strook van Gaza te praten. Hij heeft meerdere malen verklaard dat hij bereid is de vorming te accepteren van een Palestijnse staat, die daarbij over een aaneengesloten territorium zal beschikken.
De dramatische gebeurtenissen van 11 september hebben een belangrijk, maar tijdelijk, effect gehad op de binnenlandse situatie in de Palestijnse gebieden. Internationale woede en afschuw over terrorisme en de vastberadenheid die door de Verenigde Staten en andere westerse landen aan de dag is gelegd om een wereldwijde alliantie te vormen om terrorisme te bestrijden, veroorzaakten vrees maar creëerden tevens mogelijkheden voor de Palestijnen. Arafat was vast voornemens elke associatie met terreur tegen burgers te vermijden en was er voorts op uit om solidariteit met de Verenigde Staten te betuigen. De meeste Palestijnen, inclusief de Jonge Garde, vreesden dat Israel uit de menselijke tragedie politieke munt zou weten te slaan en een vernietigende aanval op de door de PNA gecontroleerde gebieden zou uitvoeren. Bovendien vreesden Palestijnse islamisten associatie - organisatorisch of in termen van doeleinden en gehanteerde methoden - met de terroristische groepering die voor de aanvallen tegen de Verenigde Staten verantwoordelijk was. Een dergelijke associatie zou hen tot een onmiddellijk doelwit van een Amerikaanse vergeldingsaanval hebben gemaakt. Dat maakte het voor hen niet het aangewezen moment om verwikkeld te zijn in zelfmoordaanvallen tegen Israelische burgers. Voor de Jonge Garde dreigde de alliantie die zij met de islamisten onderhield een blok aan het been te worden, terwijl de internationale geloofsbrieven van Arafat en de Oude Garde een begeerd bezit en dekmantel gingen vormen. Voor Arafat waren de kosten van het voortdurend afkopen van de rust van de Jonge Garde in die tijd sterk opgelopen. Met de internationale aandacht gevestigd op zaken elders, vreesde hij voor zijn eigen politieke overleving.
Voorts bood de noodzaak van steun uit de Arabische en islamitische wereld voor de oorlog van de Verenigde Staten tegen de terreur nieuwe mogelijkheden. Het was onder soortgelijke omstandigheden - te weten de nasleep van de Irak-Koeweit-crisis van 1990-1991 - dat een Amerikaanse regering voldoende druk op de toenmalige rechtse Israelische regering van Yitzhak Shamir uitoefende om deze te bewegen deel te nemen aan de internationale vredesconferentie van Madrid. Arafat en de Oude Garde hoopten op een soortgelijke ontwikkeling. Zij wisten effectieve druk op de Jonge Garde uit te oefenen, die daarop bereid was een pas op de plaats te accepteren, zij het tijdelijk. Zelfs de islamisten sloten zich daarbij aan. Behalve dat zij Sharon geen gelegenheid wilden geven om hen straffeloos aan te vallen, waren beide groeperingen sceptisch over de kansen van een politieke doorbraak en ervan overtuigd dat Sharon niet bereid was, net als destijds Shamir, met de Verenigde Staten mee te gaan.
Tot dusverre hebben zij gelijk gekregen. Vanuit de stelling dat zij de hand van Arafat - welbewust en berekenend - zien in elk gewelddadig incident, zijn Sharon en hogere officieren van het Israelische leger en van de inlichtingendiensten al eerder tot de conclusie gekomen, dat Arafat niet langer een partner is. Zij hebben mogelijk een proces in gang gezet om diens gezag langzaam maar zeker te de-legimiteren en kapot te maken. Zij beseffen dat de betrekkelijke rust slechts van voorbijgane aard is geweest. Belangrijker nog, zij gaan ervan uit dat de internationale diplomatie van na 11 september voor hem een reddingslijn zal betekenen en zijn vast voornemens het voor hem heel lastig te maken de dans te ontspringen. De Israelische politiek van liquidatie en invallen in A-Gebieden [formeel volledig onder PNA-controle; red.] is dan ook door gegaan, ondanks het feit dat Arafat erin was geslaagd om het geweld in korte tijd met meer dan 80 procent te doen verminderen. Uiteindelijk heeft de vicieuze cirkel van geweld het mogelijk gemaakt dat de uitweg, die de gebeurtenissen van 11 september bood, niet is benut. De internationale diplomatie, die niet in staat was Arafat te dwingen zich volledig te committeren aan het staakt-het-vuren, noch Sharons voortdurende provocaties aan banden te leggen, bleek tegen deze uitdaging niet opgewassen.
Arafat en de Oude Garde zijn vooralsnog niet in staat om zich volledig voor het staakt-het-vuren in te zetten. Het ontbreekt hen aan het vermogen om er een op te leggen. Sinds het uitbreken van de Intifada hebben zij op eieren moeten lopen: De PNA beschikt niet langer over het geweldsmonopolie; door de Palestijnse straat wordt haar gezag in twijfel getrokken; het publiek geeft in grote mate steun aan het gewelddadig verzet en is fel gekant tegen elke vorm van het aan banden leggen van de islamisten of de Jonge Garde; en, tenslotte, een levensvatbaar politiek proces dient zich niet aan. Als Arafat op dit moment tegen de islamisten en de Jonge Garde zou optreden, dan zou hij, in geval hij daarin zou slagen, door de Palestijnen gezien worden als een lakei van Israel, ja zelfs als een Sa'ad Haddad - een Libanese officier die aan het hoofd stond van het Zuid-Libanon Leger (SLA), dat in de tweede helft van de jaren zeventig door Israel was gevormd om de veiligheid van Noord-Israel te garanderen. In geval hij daarin niet slaagt, dan doemt voor hem het perspectief van een burgeroorlog op. Zijn keuzemogelijkheden zijn daarom beperkt. Pas onder gewijzigde politieke omstandigheden - waarin Arafat aan legitimiteit weet te winnen en aan steun vanuit het publiek, kan hij een staakt-het-vuren doordrukken. Een levensvatbaar politiek proces, dat in gang gezet en geleid wordt door de Verenigde Staten en dat wordt gesteund door de internationale gemeenschap, kan de vereiste verandering in gang zetten. Niettegenstaande 11 september, zijn de kansen op een dergelijke internationale inspanning klein.
Als de huidige situatie slecht is, bedenk hoe de situatie zal zijn zonder Arafat. Momenteel is zijn leiderschap het bindmiddel tussen de Oude en de Jonge Garde, hetgeen een machtsovername door de laatstgenoemde in de weg staat. Ondanks zijn povere communicatieve vaardigheden, blijft Arafat het Palestijnse publiek een gevoel van stabiliteit verschaffen dat een grootschalige schending van orde en gezag voorkomt. Zijn aanwezigheid weerhoudt de islamisten ervan zich dreigend op te stellen ten opzichte van de wankele heerschappij van de nationalisten. In geval hij van het politieke toneel verdwijnt, bestaat de kans dat de hel losbreekt. Arafat en de PNA hebben een alternatief voor dit sombere vooruitzicht: In plaats van te wachten op een Amerikaans-internationaal vredesplan, kunnen zij nu al een proces van politieke hervormingen in gang zetten. Door zo te handelen kunnen Arafat en de Nationale Beweging de steun van de meeste Palestijnen terugwinnen en tegelijkertijd de Jonge Garde in de PNA integreren. Voor Arafat, de Oude Garde en voor alle Palestijnen is de boodschap duidelijk: hervorm of ga ten onder.
bron: PALDEV (Economic Aid to the Westbank and Gaza) van 19 november 2001 (via internet).
Khalil Shiqaqi is een associate professor politieke wetenschappen aan de Bir Zeit Universiteit (nabij Ramallah) en directeur van het Palestinian Center for Policy and Survey Research (www.pcpsr.org) in Ramallah.
* Deel een ('De cijfers, wie?, wat?') is afgedrukt in het december 2001-nummer van Soemoed.