Soemoed is
het Arabische
woord voor vastberadenheid
of standvastigheid, een begrip dat in de Palestijnse gemeenschap wordt gebruikt om de strijd voor het behoud van het land en de terugkeer naar Palestina uit te drukken.


Twitter

NPK PUBLICATIES - SOEMOED - JAARGANG 29, NUMMER 4

'Eindelijk gerechtigheid, hoop ik'

een interview met Souad Srour al-Meri


Wim de Neuter


In de BBC-documentaire 'The Accused' over de rol, die de Israelische premier Ariel Sharon in september 1982 heeft gespeeld bij de slachtpartij in de Palestijnse vluchtelingenkampen Sabra en Shatila, zaten schokkende archiefbeelden. De smalle steegjes van beide kampen lagen bezaaid met zwaar toegetakelde lijken van Palestijnse mannen, vrouwen en kinderen. Op een bepaald ogenblik toonde de BBC-reportage de hulpverleners die de lijken begonnen te bergen in één van de vele kleine vluchtelingenhuisjes. De muren vol bloedspatten. Een salon met zes levenloze, met kogels doorboorde lichamen. Het waren de vermoorde vader, broers en zusjes van Souad Srour al-Meri. Zij is één van de drieëntwintig Palestijnse en Libanese overlevenden van Sabra en Shatila, die in België een klacht hebben ingediend tegen de Israelische premier Ariel Sharon. Souad heeft inmiddels politiek asiel aangevraagd in België. Een ontmoeting.

Souad is moe. De voorbije weken heeft ze haar verhaal tientallen keren moeten vertellen. Negentien jaar na de gruwel van Sabra en Shatila – ze was toen 17 – heeft ze het emotioneel nog altijd heel moeilijk om te vertellen wat er precies met haar, haar familie, de buren is gebeurd in de steegjes van Shatila. Bij de slachtpartij verloor ze haar vader, drie broertjes (11, 8 en 3 jaar) en twee zusjes (7 jaar en 18 maanden oud). Zij zelf werd voor het leven verminkt. Ze loopt heel moeizaam op twee krukken. 


vier dagen horror


'Woensdag 15 september 1982 hoorden we de Israelische helikopters op zeer lage hoogte over de Palestijnse kampen vliegen. Dezelfde avond merkten we hoe de Israelische soldaten, die Sabra en Shatila omsingelden, lichtbommen begonnen af te vuren. Met die projectielen baadden de kampen 's avonds en 's nachts in het licht. Het was alsof het klaarlichte dag was. Donderdagavond, 16 september, gingen mijn broer Maher en ik enkele vrienden verwittigen en ze vragen om bij ons te komen overnachten. Op straat lagen overal lijken. Bij onze vrienden vonden we niemand. Ook hun schuilkelder was leeg. We haastten ons snel terug naar huis. We vonden één van onze buurmannen, die zwaar gewond op de grond lag. Hij vroeg om hulp, maar ik was niet in staat iets voor hem te doen. Deze zwaar gekwetste buurman vertelde ons dat de Falangisten al zijn dochters hadden meegevoerd. Thuis vertelden wij aan vader dat er een slachting aan de gang was. Hij besloot dat we allen in huis zouden blijven. Heel de nacht hebben we ons in huis verborgen gehouden. Vrijdagochtend klommen mijn broer Bassam en onze buurvrouw op het dak om te kijken wat er aan de hand was. De Falangisten kregen hen onmiddellijk in de gaten. Zij haasten zich snel van het dak af. Maar enkele minuten later bonkten de Falangisten al op onze deur. Mijn vader vroeg wie ze waren. 'Israeli's', schreeuwden ze, 'wij komen jullie huis doorzoeken'. Er stonden twaalf, dertien gewapende mannen voor de deur. Aan mijn vader vroegen ze wat hij bezat. Hij zei dat hij een beetje geld in huis had. Dat hebben ze meteen in beslag genomen. Zij eisten ook alle sierraden op. Zelfs de trouwring van mijn vader. Een van de mannen sloeg mijn vader zo hard dat heel zijn gezicht onder het bloed zat. Ik kwam tussenbeide en schreeuwde: 'Waarom slaan jullie een oude man?' Daarop sloegen ze mij ook tegen de grond. Wij moesten met zijn allen naar de andere kamer, op één rij met onze gezichten naar de muur. Toen begonnen ze te overleggen of ze ons zouden doden. Mijn jongste zusje, Chadia, (1,5 jaar oud) strekte haar armen en vroeg aan mijn moeder om haar op te pakken. Het kind was bleek van de angst. Plots openden de mannen het vuur. Chadia, mijn jongste zusje kreeg een kogel in haar hoofdje, Hajar (7 jaar) en onze buurvrouw waren op slag dood. Mijn drie broertjes Chadi (3 jaar), Farid (8 jaar) en Bassam (11 jaar) stierven ter plaatse. Mijn vader kreeg een kogel in de borst maar was niet onmiddellijk dood. Ik zelf werd ook neergeschoten en ik voelde mij helemaal verlamd. Mijn moeder en mijn zus Nihad (16 jaar) waren niet zo erg gekwetst. Mijn twee broertjes Maher (12 jaar) en Ismail (9 jaar) hadden zich verstopt in het toilet. Nadat de gewapende mannen vertrokken waren, vroeg ik aan mijn moeder om zo snel mogelijk met mijn zus en mijn twee overlevende broertjes weg te gaan en hulp te halen. Ik bleef bij mijn zwaar gewonde vader achter, tussen de bebloede lijken van mijn andere familieleden. Dat was het afschuwelijkste moment uit mijn leven. s'Anderendaags rond 10 uur in de ochtend kwamen drie van de gewapende mannen terug. Zij waren hun buit vergeten. Ze zagen dat ik nog leefde. Ze begonnen mij uit te schelden en te vernederen. Ze zeiden: 'Kijk wat we met jou gaan doen voor de ogen van je vader.' Toen begonnen ze mij één na één te verkrachten. Daarna vuurden ze in mijn rechterhand en vertrokken. Mijn vader was stervende. 'God sta mijn dochter bij', smeekte hij. Dat waren zijn laatste woorden. Later op de avond zijn ze nog eens teruggekeerd. Zij waren razend toen ze merkten dat ik nog steeds in leven was. Ze openden opnieuw het vuur. Ik werd aan het hoofd geraakt en verloor het bewustzijn. Het gemiauw van de katten, die rond de lijken draaiden heeft me die nacht opnieuw tot het bewustzijn gewekt. Met mijn ongeschonden hand trachtte ik alle lijken te bedekken. Maar dat lukte me niet. Zondagochtend, 19 september, kwamen de mannen weer. Ik verroerde me niet en deed alsof ik dood was. Later die ochtend heeft een Libanese soldaat mij gevonden. Hij zelf was op zoek naar familieleden. Ik begon luid te huilen. Maar al snel begaf mijn stem het. Ik kon niet meer praten. De soldaat bedekte mijn naakte lichaam met zijn jas en nam mij mee. Overal in Shatila zag ik de lijken liggen. De soldaat bracht me naar de post van het Rode Kruis, waar ze me onmiddellijk kunstmatig begonnen te beademen. Daarna brachten ze me naar een ziekenhuis, waar ik geweigerd werd. Uiteindelijk hebben ze me naar het Amerikaans universitair ziekenhuis van Beiroet gebracht.'


niemand hoeft nog te zwijgen


'Voor mij blijft het moeilijk dit gruwelverhaal steeds weer opnieuw te vertellen', zegt Souad. 'Maar niemand van ons hoeft nog langer te zwijgen. Alle overlevenden van Sabra en Shatila moeten hun verhaal doen. Ik had na 19 jaar niet veel hoop meer dat de verantwoordelijken van deze gruwel ooit nog vervolgd zouden worden. Ik was onmiddellijk bereid mee een klacht in te dienen. Ik was zelfs bereid overal ter wereld te gaan getuigen. Nog veel meer slachtoffers zullen in de nabije toekomst dezelfde stap zetten. Generaal Sharon is de eerste die verantwoording moet afleggen en met hem Elie Hobeika, de leider van de Falangistische milities, en een aantal huurlingen van het South Lebanon Army (SLA)' [de door Israel betaalde militie, die vorig jaar samen met het Israelische leger Zuid-Libanon heeft moeten verlaten; red.].


Is ze dan niet bang voor wraakacties van de Falangisten, die nog steeds in Beiroet aanwezig zijn? 'Natuurlijk zijn wij bang. Vijanden blijven vijanden en ze kunnen je op ieder ogenblik weer kwaad doen. Maar dat mag ons niet beletten met deze zaak door te gaan.'

Voor de Palestijnse vluchtelingen blijft overleven in de kampen van Libanon een zware dagtaak. 'Ik probeer voor mijn moeder te zorgen. Met wat ambachtelijk werk tracht ik de eindjes aan mekaar te knopen. Ik probeer ook wat te schrijven. Maar in Libanon hebben wij geen enkele toekomst', zegt ze. 'Voor de Palestijnen zijn er geen jobs. Op alle vlakken worden we gediscrimineerd. Wie ziek is moet niet hopen op aangepaste medische verzorging, want niemand van ons kan die betalen. Voor gehandicapten, zoals ik, is het nog moeilijker. Normaal zouden we in Libanon, na meer dan vijftig jaar, toch maatschappelijke en politieke rechten moeten krijgen. Maar we krijgen helemaal niets. De enige echte oplossing voor ons is de terugkeer naar Palestina. Dat leeft sterk onder alle Palestijnen in Libanon, zelfs onder de jongsten.'


geen toekomst meer in Libanon


Is die terugkeer op korte termijn haalbaar, wil ik weten. 'Misschien maakt mijn generatie dit niet meer mee. De volgende generatie wel. In ieder geval gelooft niemand van ons in het zogenaamde vredesproces. Dat is loos gepraat. Israel wil geen vrede met ons. En alleen ons verzet zal hieraan iets veranderen. Ik kan het alleen maar herhalen: wij hebben geen toekomst in Libanon. Wij leven in onmenselijke omstandigheden. In Shatila leven zes tot zeven families in één klein huisje. Het is ons verboden om te bouwen en onze huizen te herstellen. Bouwmaterialen mogen de kampen niet in. Tientallen families hokken nu al meer dan vijftien jaar samen in de uitgebrande ruïne van het Gaza-hospitaal in de onmiddellijke omgeving van Shatila. De United Nations Relief and Works Agency (for Palestine Refugees) (UNRWA), heeft steeds minder middelen ter beschikking. De kwaliteit van de medische verzorging gaat zienderogen achteruit. De UNRWA helpt alleen nog mensen met heel ernstige ziekten. De andere moeten zich maar behelpen. Ook op het vlak van het onderwijs wordt het voor de Palestijnen met het jaar moeilijker. De UNRWA heeft alleen maar lagere scholen. Onlangs is er eindelijk een middelbare school geopend in Tripoli in Noord-Libanon. Maar dat is ruim onvoldoende. De Palestijnen die hun kinderen naar een middelbare school willen sturen, zijn aangewezen op de zeer dure Libanese scholen. Steeds meer Palestijnse kinderen krijgen geen fatsoenlijke opleiding meer.'


'Wij, Palestijnen in Libanon, leven voortdurend in de grootste onzekerheid. Al jaren gonst het van de geruchten om de Palestijnse kampen in Beiroet (Sabra, Shatila en Bourj el-Barajneh) met de grond gelijk te maken. De Libanese overheid is ons liever kwijt dan rijk, zo veel is zeker. En wat moet er dan van ons? Gaan ze ons naar Syrië sturen? Moeten we terug naar het Zuiden van Libanon? Niemand weet het.'


een typisch Palestijnse familie


Souad komt uit een heel typische Palestijnse familie. Wie de vluchtelingenkampen in Libanon bezoekt treft heel wat Palestijnse gezinnen aan, die een gelijkaardig verhaal zullen vertellen. 'Mijn grootouders en ouders zijn afkomstig uit een dorp in de buurt van Safad, in Noord-Palestina. Toen ze in 1948 uit hun dorp werden verjaagd door de zionistische milities dachten ze dat ze maar enkele dagen, hooguit enkele weken op de vlucht zouden zijn. Ze waren ervan overtuigd dat ze weer snel naar hun dorp zouden terugkeren', zegt Souad. 'Inmiddels zit onze familie al 53 jaar in Libanon. Mijn grootouders aan vaders- en aan moederszijde waren boeren. Mijn beide grootvaders waren in de jaren dertig actief betrokken bij het Palestijnse verzet. Beiden waren trouwens oorlogsinvaliden. In 1948 was de familie van mijn vader naar Jordanië gevlucht. De familie van mijn moeder naar Zuid-Libanon. Later heeft de familie van mijn vader zich eveneens in Zuid-Libanon gevestigd. Ik ben er geboren. Mijn familie is verscheidene malen op de vlucht moeten gaan. Na de eerste invasie van het Israelische leger in 1978 werd ons huis in het vluchtelingenkamp Rashedieh, in het uiterste zuiden van Libanon, platgebombardeerd. Wij gingen op de vlucht naar het kamp Bourj el-Shamali en later naar het kamp Ain el-Hilweh, in de buurt van Saida [Sidon]. Uiteindelijk zijn we in Shatila terechtgekomen, waar de nachtmerrie van 16, 17 en 18 september 1982 mijn hele leven en dat van mijn familie heeft vernietigd.'


'Ik hoop echt dat onze klacht tegen Sharon eindelijk gerechtigheid zal doen geschieden. Want dit had al veel langer moeten gebeuren.'

 

Wim de Neuter is publicist te Brussel
Meer over Soemoed
index Soemoed - jaargang 29, nummer 4