Soemoed is
het Arabische
woord voor vastberadenheid
of standvastigheid, een begrip dat in de Palestijnse gemeenschap wordt gebruikt om de strijd voor het behoud van het land en de terugkeer naar Palestina uit te drukken.


Twitter

NPK PUBLICATIES - SOEMOED - JAARGANG 44, NUMMER 5

de joodse nederzettingen-industrie


Jonah Walters

 

 

De exploitatie van Palestijnen levert de joodse nederzettingen op de Westelijke Jordaanoever miljarden op. Daardoor beginnen de nederzettingen op de bezette Westelijke Jordaanoever een risicofactor te worden.

 

Zelfs functionarissen in Verenigde Staten beginnen vragen te stellen over de bedrijvigheid in de nederzettingen, wat weer verzet oproept bij zionisten in Israel en de Verenigde Staten.


Eerder dit jaar raakte de ambassadeur van de Verenigde Staten in Israel, Daniel Shapiro – bepaald geen antizionist – een open zenuw, toen hij erop wees – wat iedereen al wist: de nederzettingen in bezet Palestina zijn uitgebreid; Israelische ‘burgerwachten’ vermoorden Palestijnen zonder dat zij bang hoeven te zijn vervolging; en voorts joodse kolonisten vallen onder Israelisch civiel recht, terwijl Palestijnen aan militair recht onderworpen zijn.


Een krachtige reactie van de Staat Israel liet niet lang op zich wachten. Premier Benjamin Netanyahoe noemde Shapiro’s opmerkingen onacceptabel. Israels minister van Defensie eiste dat hij zijn woorden terugnam en een voormalig medewerker van Netanyahoe schold de ambassadeur uit. Daarbij gebruikte hij een Hebreeuws scheldwoord dat in rechtse kringen en door Israelische zionisten gebezigd wordt om aan te duiden dat zij hun Amerikaanse gesprekspartner te week of principeloos vinden.


Maar er was niets buitensporigs aan Shapiro’s woorden, zelfs niet naar diplomatieke standaarden. Internationaal gezien is een overgrote meerderheid van mening dat Israels praktijken in de nederzettingen illegaal zijn [te weten: in strijd met het internationaal recht] en gestopt moeten worden.


In januari nam de Raad voor Buitenlandse Zaken van de Europese Unie een resolutie aan, waarin in krachtige bewoordingen de nederzettingen een ‘obstakel voor vrede’ worden genoemd. Eind vorig jaar weigerde Brazilië Israels pasbenoemde ambassadeur vanwege diens banden met de nederzettingen. Niet verbazingwekkend dat Israel hem prompt op een diplomatieke post in de Verenigde Staten zette, waar – Shapiro's voorzichtige kritiek ten spijt – het politieke establishment de nederzettingen nog altijd gedoogt.


Met betrekking tot de Westelijke Jordaanoever stelde Shapiro de Israelische regering één simpele vraag: ‘Waarom?’ Onder verwijzing naar Israels veronderstelde inzet voor een ‘twee staten-oplossing’, waarvoor de nederzettingen een struikelblok vormen, vroeg hij: ‘Wat is Israels strategie?’


Israels strategie is duidelijk: die is niet gericht op het bewerkstelligen van omstandigheden die de vrede dichterbij brengen, maar op het behalen van winst en het voorkómen van de oprichting van een Palestijnse staat.


er moet winst gemaakt worden

De bezetting betekent voor Israel big business, zoals ook duidelijk wordt uit een recent rapport van de Amerikaanse mensenrechten-organisatie Human Rights Watch (HRW).


Het Israelische establishment karakteriseert de nederzettingen als onschuldige woonsteden, voorstedelijke oases in een verder onbewoonde woestenij, waar jonge joodse gezinnen hun kinderen ver weg van de dure, overbevolkte stadscentra kunnen opvoeden. Maar dit is meer propaganda dan werkelijkheid.


Dat de nederzettingen – in strijd met het internationaal recht – op de Westelijke Jordaanoever voortwoekeren en daarbij Palestijnse grond opslokken, is nog maar een deel van het verhaal.


Veel belangrijker voor het nederzettingenproject zijn de daar gevestigde zogeheten ‘industriezones’: industrieterreinen waar Israelisch kapitaal in de vorm van fabrieken en landbouwprojecten op Palestijnse grond Palestijnse arbeid exploiteert en daarbij voor miljarden dollars per jaar aan producten produceert.


Israel houdt op de bezette Westelijke Jordaanoever ongeveer twintig van dergelijke zones draaiende. Officieel vallen deze industriële zones onder Israelisch beheer. Het gaat daarbij om 1365 hectare grond in zogeheten C-gebied [60 procent van het oppervlakte van de bezette Westelijke Jordaanoever, waar zowel het militair als het civiel bestuur in handen van de Israelische bezettingsmacht ligt; red.]. Voor de Palestijnen is controle over dit gebied van vitaal belang.


De Wereldbank noemt het C-gebied ‘de sleutel tot de economische ontwikkeling’ van Palestina, omdat dit gebied relatief veel bebouwbaar land, water en andere hulpbronnen bevat.


Israels bezetting van dit grondgebied is in strijd met het internationaal recht. Het merendeel behoort toe aan ‘afwezige’ Palestijnen – Palestijnen die als gevolg van Israelische expansie van hun grond zijn verdreven en nooit zijn gecompenseerd voor de bouw van de nederzettingen.


Een deel van tenminste één industriële nederzetting is verrezen op grond die eigendom is van een niet-afwezige Palestijnse eigenaar, wat ook nog eens in strijd is met Israels eigen wetgeving.


Naast de 1365 hectare waarop fabrieken zijn gebouwd – waar van alles wordt geproduceerd, van metalen en plastic goederen tot textiel – is er nog eens 9300 hectare gereserveerd voor landbouwconglo-meraten. Voor industriële en agrarische doeleinden is bijna twee maal zoveel grond gevorderd als voor de woonnederzettingen, die 6000 hectare beslaan.


Hoewel Israelische functionarissen hun lippen stijf op elkaar houden als het om de industriële nederzettingenzones gaat, lijkt het duidelijk dat zakelijke belangen – misschien meer dan iets anders – voorop staan bij de Israelische expansie op de Westelijke Jordaanoever.


aan wie komt deze ontwikkeling ten goede?

Terwijl Israelische bedrijven elk jaar miljoenen dollars in de Bezette Gebieden pompen, hebben sommige waarnemers het lef om te suggereren dat deze investering ten goede komt aan de Palestijnen.

Niet dus. De Wereldbank schat in dat de Israelische praktijken in C-gebied – met inbegrip van grondrestricties en wateropslag – de Palestijnse economie ongeveer 3,4 miljard dollar per jaar kosten, oftewel 35 procent van het Bruto Binnenlands Product van de Westelijke Jordaanoever.


In het onderzoek van HRW wordt een Palestijnse leider aangehaald, die vaststelt dat het weidegebied rond zijn dorp als gevolg van de bouw van een nederzetting is afgenomen en de veestapel geslonken is van 10.000 tot slechts honderd beesten.


Door het afpakken van hun middelen van bestaan, is Israel verantwoordelijk voor toename van de werkeloosheid onder Palestijnen, wat vervolgens een negatieve uitwerking heeft op de hoogte van de lonen. Op hun beurt profiteren daar Israelische werkgevers van, terwijl de Palestijnse werknemers geen kant op kunnen.


Beroofd van hun grond en dankzij het restrictieve Israelische vergunningenbeleid niet in staat om een eigen bedrijf te beginnen, hebben Palestijnen vaak geen andere keus dan te werken voor Israelische werkgevers, door wie zij schandalig onderbetaald en misbruikt worden onder welwillend toezicht van de staat.


De Israelische autoriteiten rechtvaardigen de industriezones in de nederzettingen door te stellen dat deze uitsluitend dienen om aan joodse kolonisten werk te verschaffen. Maar de cijfers tonen aan dat Palestijnen het overgrote deel van de arbeiders in deze industriezones uitmaken.


in 2013 was slechts 6,8 procent van de joodse kolonisten werkzaam in de productie of ontginning, ondanks de uitbreiding van Israelische fabrieken en steengroeven in de nederzettingen. Volgens officiële cijfers werkte in 2009 minder dan 1 procent van de kolonisten op de 10.000 hectare landbouwgrond die in handen is van Israelische bedrijven. Van de 17.000 arbeiders die in 2009 in de nederzettingen werkten, waren 11.000 Palestijn.


Het is op zich niet verwonderlijk dat Palestijnse arbeiders in vergelijking met hun Israelische collega's slecht behandeld worden.

Palestijnse arbeiders verdienen vaak ongeveer 8 shekel (2 dollar) per uur, ofwel eenderde van het Israelische minimumloon. In 2007 bepaalde het Hooggerechtshof dat de Israelische arbeidswetten gelden voor zowel Palestijnse als Israelische arbeiders, maar de Israelische regering heeft geweigerd om deze uitspraak ten uitvoer te brengen. Zij beweert dat zij niet bij machte is de arbeidsomstan-digheden op de Westelijke Jordaanoever te onderzoeken of het naleven van de arbeidswetten af te dwingen.


Wat de zaak nog verergert, is dat Palestijnse arbeiders voor hun werk in de nederzettingen afhankelijk zijn van door het leger af te geven werkvergunningen, wat hen uiterst kwetsbaar maakt voor de praktijken van kwaadwillende werkgevers.


De industriële zones in de nederzettingen komen de Palestijnen niet ten goede – zij exploiteren hen. Volgens het rapport van HRW is het ontkennen hiervan een ‘goedkoop excuus voor misbruik van arbeidskrachten’. Maar daar trekt de joodse kolonist zich weinig van aan.

 

het witwassen van de bezetting

Ondanks alle bewijzen van het tegendeel houden sommige joodse kolonisten nog steeds vol dat de bedrijven in de nederzettingen voor de werkgelegenheid voor werkloze Palestijnen in de Bezette Gebieden van vitaal belang zijn. Sommigen gaan zelfs zo ver, dat zij de kolonisten-ondernemers als multiculturele bruggenbouwers omschrijven: door gedeelde arbeid slaan zij een brug tussen joodse Israeli's en Palestijnen.


Ron Nahman, grondlegger van de grootste industriezone in de nederzettingen en tevens burgemeester van Ariel – een van de oudste en grootste nederzettingen op de Westelijke Jordaanoever – pareerde in 2000 kritiek aldus: ‘Samen met de Arabieren [Palestijnen] in de omgeving heb ik een beter ontwikkelingsproject opgezet dan welke van de linkse Israelische regeringen ook. Net als alle linkse activisten ben ik vóór vrede.’


Nahmans ‘gezamenlijke ontwikkelingsproject’ blijkt te bestaan uit het exploiteren van goede Palestijnse werkkrachten, waarbij het beheer over vitale natuurlijke hulpbronnen in Israelische handen blijft.


De Israelische autoriteiten papegaaien hem na. Voormalig minister van Economische Zaken, de extreemrechtse Naftali Bennett, noemde de industriezones in de nederzettingen ‘economische bruggen naar vrede’, terwijl de huidige president van Israel, Reuven Rivlin, een van de grootste industriezones binnen de nederzettingen – Barkan – als een ‘spil van co-existentie’ afschildert.


Dat tot voor kort in Barkan een firma was gevestigd die door Palestijnse werknemers is aangeklaagd wegens loondiefstal en discriminatie, schijnt er niet toe te doen. Zoals gewoonlijk voelen zionisten zich in hun vurige verdediging van de bezetting en de exploitatie niet gehinderd door feiten.


Deze retoriek is ook terug te vinden in de Amerikaanse pers, zoals The New York Times. Vorig jaar prees deze krant de illegale vestiging van een Israelische supermarkt op de Westelijke Jordaanoever en noemde dit ‘een symbool van co-existentie’, omdat er zowel Israelische als Palestijnse caissières werkten.


Het bestempelen van de industriezones in de nederzettingen als de spil van de samenwerking is een doorzichtige leugen en leidt de aandacht af van de echte spil in de relaties tussen joodse kolonisten en Palestijnse arbeiders: onteigening en exploitatie.


Een groot deel van de in de nederzettingen geproduceerde goederen wordt geëxporteerd naar buitenlandse afnemers, voornamelijk in de Europese Unie. Meestal staat er op het etiket ‘Made in Israel’ of ‘Product of Israel’, ondanks het feit dat internationale wetgeving deze praktijken verbiedt.


In 2012 meldde Israel aan de Wereldbank dat de export van producten uit de industriezones in de nederzettingen in totaal 300 miljoen dollar bedroeg.


De Wereldbank schat dit cijfer veel hoger in: waarschijnlijk 5,4 miljard dollar per jaar, omdat Israelische bedrijven ruwe grondstoffen en halffabricaten vaak overbrengen binnen de internationaal erkende grenzen van Israel alvorens deze te exporteren.


Eigenlijk zijn de producenten in de Bezette Gebieden zó afhankelijk van buitenlandse consumenten, dat de boekhouders van Barkan schatten dat 80 procent van alle goederen naar landen buiten de regio wordt geëxporteerd.


De noodzaak voor Israel om goederen op buitenlandse markten te verkopen toont het strategisch belang van Boycot, Desinvestering en Sancties (BDS) aan, vooral als het gaat om goederen geproduceerd in de Bezette Gebieden.


De illegale productie van voedsel, metalen en plastic goederen en van textiel op de bezette Westelijke Jordaanoever is uiterst winstgevend voor de Israelische economie. De Palestijnen zelf profiteren er niet van. Integendeel, het is de oorzaak van hun armoede.


Bij het bestrijden van de joodse nederzettingen op de Westelijke Jordaanoever gaat het niet om verzoening of co-existentie en al helemaal niet om het bevorderen van een zogenaamde twee staten-oplossing, zoals Shapiro leek te suggereren.


De nederzettingen vormen een economisch project, gericht op het in bezit nemen van Palestijnse hulpbronnen en de exploitatie van Palestijnse arbeidskrachten.


De eis tot beëindiging van de bezetting impliceert niets meer of minder dan de eis tot beëindiging van de onderdrukking van [een deel van] de Palestijnen.


 

bron: Jacobin (New York), 11 juni 2016


Jonah Walters is onderzoeker bij Jacobin en promovendus op de Afdeling Geografie van de Rutgers University, New Jersey


vertaling: Frans Brons

 

uit: Soemoed – jaargang 44, nummer 5 (september-oktober 2016); pp. 17-19

 


Meer over Soemoed
index Soemoed - jaargang 44, nummer 5