NPK PUBLICATIES - SOEMOED - JAARGANG 44, NUMMER 3-4
Lihi Ben Shitrit
Wetten die de politieke vertegenwoordiging beperken, de positie van de civil society ondermijnen en de vrijheid van meningsuiting beknotten, treffen vooral de Palestijnse staatsburgers van Israel.
Door de Parlementaire Commissie in de Knesset [het Israelische parlement], die belast is met ‘grondwet’ [Israel heeft geen Grondwet, alleen en serie Basiswetten; red.], wetgeving en rechtspraak, is op 29 februari 2016 een wetsvoorstel ingediend, op grond waarvan een MK [Member of the Knesset] permanent geschorst kan worden. Voorwaarde is wel dat een meerderheid van driekwart van de MK’s – dat wil zeggen 90 van de 120 – het wetsvoorstel steunt.
Het lijdt geen twijfel dat het wetsvoorstel gericht is tegen de zittende Palestijnse MK’s. Eerder – in februari van dit jaar – had de Ethische Commissie binnen de Knesset drie Palestijnse MK’s bij wijze van strafmaatregel voor periodes van twee tot vier maanden geschorst. De betreffende MK’s hadden familieleden van Palestijnse activisten bezocht, die waren doodgeschoten nadat zij Israelische burgers hadden aangevallen.
Het moge duidelijk zijn dat joodse MK’s níet geschorst worden voor dergelijke bezoeken. Zo bezocht minister van Justitie Ayelet Shaked familieleden van een joodse activist die ervan wordt beschuldigd, dat hij vorig jaar de Palestjnse Dawabsheh-familie door brandstichting de dood heeft ingejaagd. Tegen minister Shaked is geen strafmaatregel genomen.
Genoemd wetsvoorstel is het meest recente in een reeks wetten en verordeningen, op grond waarvan de burgerrechten en politieke vrijheden van staatsburgers ernstig worden aangetast. Er mag dan veel aandacht geweest zijn voor de impact daarvan op de linkse joods-Israelische groeperingen en op joods-Israelische burgers in het algemeen, het is vooral de Palestijnse minderheid in Israel die in met de negatieve effecten – en wel in toenemende mate – van dit beleid te maken krijgt.
De schorsing van de drie Palestijnse MK’s en het wetsvoorstel dat MK’s de bevoegdheid zal geven om ook andere gekozen volksvertegenwoordigers permanent te schorsen, lijken nieuwe stappen om het recht van de Palestijnse staatsburgers van Israel op politieke vertegenwoordiging tot een minimum te beperken.
Bij algemene verkiezingen (voor de samenstelling van de Knesset) heeft de Centrale verkiezingscommissie de achterliggende jaren verscheidene Palestijnse politieke partijen van deelname uitgesloten. Voor de volledigheid moet opgemerkt worden, dat af en toe ook rechts-radicale joodse randpartijen zijn uitgesloten, met het argument dat hun racistische partijprogramma’s aan Israels democratie afbreuk doen.
De motivatie om Palestijnse politieke partijen buiten spel te zetten, is echter gebaseerd op de eis van de Palestijnen om Israel om te vormen tot een staat voor al zijn burgers in plaats van een Joodse Staat. Het Hooggerechtshof van Israel heeft wetten om Palestijnse partijen uit te sluiten herhaaldelijk ongeldig verklaard. Een onderstroom in de Israelische politiek die de politieke vertegenwoordiging van de Palestijnse staatsburgers verder wil inperken, is de achterliggende jaren echter alleen maar sterker geworden.
Zo is bij de algemene verkiezingen van 2015 de kiesdrempel van 2 naar 3,25 procent verhoogd, om zo de kleine Palestijnse politieke partijen de toegang tot de Knesset te ontzeggen. In de praktijk heeft dat overigens allemaal anders uitgepakt: doordat de bestaande Palestijnse politieke partijen de krachten in één grote partij wisten te bundelden, zijn zij erin geslaagd de op twee na grootste partij binnen de Knesset te worden.
Een volgend strijdpunt is het recht op vereniging van de civil society geweest. Door de Israelische regering is de afgelopen jaren een reeks anti-NGO-maatregelen doorgevoerd, zoals:
- het opheffen van belastingvoordelen voor bepaalde organisaties;
- het weigeren van een NGO-registratie om politieke redenen;
- de eis van het verkrijgen van goedkeuring vooraf van de regering voor het ontvangen van donaties uit het buitenland;
- het aanmerken van bepaalde organisaties zonder winstoogmerk als ‘gefinancierd door buitenlandse agenten’.
Deze acties hebben bij Israels civil society-groepen, binnen joodse gemeenschappen buiten Israel en bij buitenlandse diplomaten in de Europese Unie en in de Verenigde Staten onrust veroorzaakt. Maar ook hier weer, waar de pogingen tot anti-NGO-beleid tot publieke verontwaardiging hebben geleid, hebben de beknotting en inperking van Palestijnse civil society-initiatieven nauwelijks beroering gewekt.
Voorts is door het zogeheten Veiligheidskabinet, dat door premier Benjamin Netanyahoe wordt voorgezeten, op 17 november 2015 verordonneerd om de noordelijke tak van de Islamitische Beweging – een zusterorganisatie van de transnationale Moslim Broederschap – met onmiddellijke ingang buiten de wet plaatsten. Het gaat hier om een organisatie die sinds de jaren zeventig in Israel op religieus en sociaal gebied, maar ook in de politiek actief is geweest. Cijfers over het aantal leden worden niet openbaar gemaakt, maar uit een onderzoek in 2015 bleek, dat ruim 40 procent van de Palestijnen in Israel achter de Islamitische Beweging staat.
Eerste pogingen om de noordelijke tak van de Islamitische Beweging illegaal te verklaren, dateren al van 1996, toen de beweging haar Al-Aqsa-campagne begon. Dat gebeurde na geruchten dat Israel voornemens was de status quo op de Haram al-Sharif – door joden aangeduid als de Tempelberg – in de Oude Stad van Jeruzalem te wijzigen. De Israelische veiligheidsdiensten hebben er vaak op gewezen dat de Islamitische Beweging geen bemoeienis met politiek geweld heeft, zich niet met illegale activiteiten bezighoudt en dat het buiten de wet stellen van de organisatie juist tot radicalisering zal leiden.
Het verbieden van de noordelijke tak van de Islamitische Beweging zal verstrekkende gevolgen hebben voor honderden verwante civil society-groepen en voor tienduizenden activisten. Activisten kunnen van nu af gearresteerd worden omdat zij lid zijn van de Islamitische Beweging. De bezittingen van verwante organisaties kunnen in beslag worden genomen.
Op grond van het besluit van het Veiligheidskabinet kan voortaan elke groep of elk individu die tot de noordelijke tak van de Islamitische Beweging behoort, evenals eenieder die aan de beweging hand- en spandiensten verleent of in haar belang handelt, als ‘crimineel’ worden aangemerkt.
De drempel om buiten de wet gesteld te worden, blijkt voor een Palestijnse organisatie opvallend veel lager dan voor een joodse organisatie. In het verleden hebben Israelische regeringen incidenteel ook joodse bewegingen onwettig verklaard – zoals de rechts-nationalistische Kach- en Kahana Chai-bewegingen [zie daarover Soemoed van september-oktober 2015; red.]. In dat geval waren er bewijzen van betrokkenheid bij of oproepen tot geweld. De noordelijke tak van de Islamitische Beweging is echter zonder enig bewijs van betrokkenheid bij geweld onwettig verklaard.
Zelfs in de culturele sector is het recht op vrije meningsuiting onder druk komen te staan. Een voorbeeld: de zogeheten Nakba-wet, aangenomen in 2011, die het Ministerie van Financiën de mogelijkheid verleent om elke instelling die de Nakba herdenkt subsidie te weigeren, ook al wordt de Nakba door het Palestijnse volk beschouwd als een nationale catastrofe. De Nakba-wet noemt Palestijnse scholen of instellingen niet expliciet, toch worden deze verhoudingsgewijs zwaarder getroffen, omdat het herdenken van een historische gebeurtenis, die voor een groot deel de Palestijnse hun culturele identiteit bepaalt, strafbaar wordt gesteld.
Evenzo verbiedt de Boycotwet van 2011 Israelische staatsburgers en organisaties om tot een boycot op te roepen, niet alleen in Israel, maar ook in de bezette gebieden. Deze Boycotwet zet de deur wagenwijd open voor civielrechtelijke vervolging van boycot-supporters en voor het intrekken van financiële steun of belastingvrijstellingen voor culturele, educatieve en wetenschappelijke instituten. De minister van Sport en Cultuur, Miri Regev, verklaarde onlangs nog dat zij bezig is een aanvulling op deze wet voor te bereiden om zo een boete te kunnen opleggen aan culturele groepen die niet in de bezette Palestijnse Gebieden willen optreden.
Voor de voorstelling van de Palestijns-Israelische acteur Norman Issa, die te kennen had gegeven niet met zijn groep in de joodse nederzettingen te willen optreden, dreigde minister Regev de subsidie in te trekken, waarna Issa op zijn weigering is teruggekomen. Nogmaals, het lijkt of het beleid alle burgers van Israel in gelijke mate treft, terwijl in werkelijkheid de Palestijnse staatsburgers onevenredig zwaar door worden getroffen.
Minister Regev heeft al een voorstel voor een wet Loyaliteit in Cultuur klaarliggen, die het mogelijk maakt financiële steun te weigeren aan instellingen die geacht worden niet loyaal te zijn aan de Staat, door bijvoorbeeld een Nakba-herdenking te organiseren of andere activiteiten die Israels joodse identiteit kunnen ‘ondermijnen’.
Als wij kijken naar het grote aantal joodse organisaties, onderwijzers en politici die het joods-zijn van de Staat Israel belangrijker vinden dan de democratie, dan lijkt dit wetsvoorstel vooral gericht tegen de Palestijnen en hun sympathisanten.
Evenzo heeft de Israelische minister van Educatie, Naftali Bennett,
gepoogd om kritiek op de regeringspolitiek in culturele expressies het zwijgen op te leggen, door voorstellingen te verbieden, evenals boeken die hij ongeschikt achtte voor het verplichte of facultatieve lesrooster. Haifa’s Al-Midan Theater – het enige van staatswege gesubsidieerde Palestijnse theater in het land – was het eerste doelwit van zijn sanctiemaatregel.
Zelfs al lijkt het beleid van de minister niet direct tegen de Palestijnen is gericht, bijvoorbeeld toen hij een roman van een joods auteur van de verplichte leeslijst liet verwijderen, dan toch was de reden daarvan dat er in het boek een liefdesaffaire voorkwam tussen een Palestijn en een jood. [Het betreft hier de in 2014 gepubliceerde roman Gader Haya vrij vertaald: Grensleven van de Israelische schrijfster Dorit Rabinyan; red.]
Op de keper beschouwd vormen wetsvoorstellen, wetten, beleidsplannen en initiatieven van de opeenvolgende regeringen onder Benjamin Netanyahoe tezamen een gecoördineerde aanval op de rechten van de Palestijnse staatsburgers van Israel. Toenemende inbreuk op de burgerlijke en politieke vrijheden van 20 procent van de inwoners van Israel, leidt ertoe dat Israels democratie gestaag wordt uitgehold. Het is daarbij niet erg waarschijnlijk dat de afnemende ruimte voor afwijkende politieke opvattingen tot een minderheid beperkt zal blijven.
Naarmate Israels regeringen zich steeds intoleranter ten opzichte van politiek afwijkende meningen zijn gaan opstellen, is ook een aantal joodse civil society-organisaties op hun standpunten aangevallen of in hun bewegingsruimte beperkt – hoewel deze niet zo hard zijn aangepakt als de Islamitische Beweging.
De mensenrechtenorganisaties als B’Tselem, het Public Committee Against Torture in Israel en het Center for the Defense of the Individual (HaMoked) worden stuk voor stuk aangevallen door uiterst rechtse organisaties die banden met de regerende coalitie hebben. Minister Bennett dreigt Breaking the Silence – een veteranenorganisatie van de Israelische Strijdkrachten – met een verbod. De organisatie die zich tot taak heeft gesteld om te laten zien wat de morele prijs is die de bezetting van militairen eist - door lezingen in scholen en binnen de Strijdkrachten te geven – is door minister Bennett in de ban gedaan en een groep MK’s heeft al een wetsvoorstel ingediend om Breaking the Silence onwettig te verklaren.
De wereld zou de noodklok moeten luiden vanwege de aantasting van politieke en burgerrechten van de staatsburgers van Israel – niet alleen omdat het hier om een minderheid gaat, maar vooral omdat deze een gezonde democratische oppositie, die voor een democratie essentieel is, onmogelijk maakt te functioneren.
bron: Carnegie Endowment for International Peace (Washington, DC), 10 maart 2016
Lihi Ben Shitrit is verbonden aan de Carnegie Endowment for International Peace
vertaling: Ellen de Haan
uit: Soemoed – jaargang 44, nummer 3-4 (mei-augustus 2016)