PUBLICATIES - NPK-BERICHTEN
UITKOMST NAKBA-BIJEENKOMST - 'IS ISRAEL EEN APARTHEIDSSTAAT?': JA
15/05/2014
Uitkomst van de - vervroegd, 3 mei - gehouden Nakbabijeenkomst over de vraag of Israel een Apartheidsstaat was en is was een volmondig: JA.
Ja, gezien de Israelische praktijk vanaf den beginne afgemeten aan de meetlat van de 'Convention on the Suppression and Punishment of the Crime of Apartheid', de Conventie over Apartheid. Adri Nieuwhof sprak daarover op 3 mei (*).
Dat van Israelische Apartheid nog sprake kan zijn op de 66e Nakbadag is een felle aanklacht aan alle daaraan medeplichtige staten en bedrijven. En aan de wegkijkers.
----------------------------------------------------------------------------------
Israël, Palestijnen en apartheid
Op 15 mei herdenken Palestijnen de Nakba. Al-Nakba is het Arabische woord voor de Catastrofe – de catastrofe van etnische zuivering van de autochtone Palestijnse bevolking rondom de stichting van de Staat Israël in 1948.
In de visie van de Palestijnen is er nadien sprake geweest van een ‘ongoing Nakba’, onder meer door de introductie van institutionele discriminatie door de Staat Israel jegens de Palestijnen die niet gevlucht of weggetrokken waren, dan wel sinds 1967 onder Israelische bezetting leven. Daarbij worden joodse Israëliërs bevoordeeld boven Israelische Palestijnen, dan wel Palestijnen in de sinds 1967 bezette Palestijnse gebieden. Daarvan de volgende voorbeelden:
Volgens de Wet op de Terugkeer (1950) heeft elke jood (dat wil zeggen een persoon met tenminste één joodse grootouder), waar ook ter wereld, het recht zich te vestigen in (‘terug te keren’ naar) Israël. Voor Palestijnse vluchtelingen geldt dit recht wat Israël betreft kennelijk niet.
Op grond van de Wet op het Bezit van Afwezigen (1950) is al het (grond)bezit van de Palestijnse vluchtelingen geconfisqueerd als eeuwigdurend eigendom van de Staat Israël en via de semi-staatsinstelling Joods Nationaal Fonds in beheer gegeven of verpacht aan joodse Israëliërs of instellingen. Het is voor Palestijns-Israëlische staatsburgers in de praktijk onmogelijk om een deel van deze geconfisqueerde grond te verwerven om op te wonen of om er landbouw op te bedrijven.
Intern ontheemde Palestijnen in de Naqab/Negev – bedoeïenen die in 1948 hun dorpen vanwege oorlogsgeweld waren ontvlucht – is het nadien niet toegestaan terug te keren. Noodgedwongen hebben zij zich een onderkomen verschaft in zogeheten ‘niet-erkende dorpen’. Tot heden zijn deze verstoken gebleven van waterleiding, elektriciteit, scholen, gezondheidszorg, enzovoort. Elders in de Naqab/Negev zijn na 1948 een reeks joodse nederzettingen verrezen die daarover wel ruimschoots de beschikking hebben.
Van institutionele discriminatie is eveneens sprake op de sinds 1967 (dat wil zeggen 47 jaar) bezette Westelijke Jordaanoever, waarvan 60% nog altijd onder direct Israëlisch militair bestuur staat. Daar wordt stelselmatig grond van Palestijnen onteigend om er woningen voor joodse kolonisten te bouwen en wordt de autochtone bevolking verjaagd, onder meer door hun het leven (zo) zuur (mogelijk) te maken. De Palestijnse inwoners van het gebied vallen onder militaire wetgeving, terwijl de joodse kolonisten onder burgerlijke wetgeving vallen.
Bovengenoemde voorbeelden geven aan dat het hier niet zozeer gaat om discriminatie van Palestijnen, maar om institutionele discriminatie door de Staat Israel. Institutionele discriminatie is het wezenskenmerk van Apartheid, bedoeld ‘om de overheersing door een raciale groep mensen van een andere raciale groep mensen te vestigen en in stand te houden’ (Artikel 2 van de VN-Conventie inzake de Bestrijding en de Bestraffing van de Misdaad van Apartheid; 1973). Dat ook de Staat Israel zich aan Apartheid schuldig heeft gemaakt en maakt, zal vroeg of laat onder ogen moeten worden gezien.
Apartheid wordt in de Conventies van Genève (Additional Protocol, Artikel 85; 1977) en in het Statuut van Rome over het Internationaal Strafhof (1998) bestempeld als misdaad tegen de menselijkheid.
Dat met de jongste ‘vredesbesprekingen’ mogelijk een laatste kans op een ‘twee-statenoplossing’ is verkeken, hoeft niet te worden betreurd. De misdaad van apartheid treft immers niet alleen stateloze Palestijnen in de bezette gebieden, waar een Palestijnse staat zou moeten verrijzen, maar ook Israëlische staatsburgers van Palestijnse afkomst. Daarom is er uiteindelijk voor joodse Israëliërs en Palestijnen geen andere rechtvaardige optie dan als gelijkwaardige burgers binnen de grenzen van het historische Palestina, in één staat, samen te leven.
Nederlands Palestina Komitee
-----
(*) Speech van Adri Nieuwhof op de Nakbabijeenkomst
Dat van Israelische Apartheid nog sprake kan zijn op de 66e Nakbadag is een felle aanklacht aan alle daaraan medeplichtige staten en bedrijven. En aan de wegkijkers.
----------------------------------------------------------------------------------
Israël, Palestijnen en apartheid
Op 15 mei herdenken Palestijnen de Nakba. Al-Nakba is het Arabische woord voor de Catastrofe – de catastrofe van etnische zuivering van de autochtone Palestijnse bevolking rondom de stichting van de Staat Israël in 1948.
In de visie van de Palestijnen is er nadien sprake geweest van een ‘ongoing Nakba’, onder meer door de introductie van institutionele discriminatie door de Staat Israel jegens de Palestijnen die niet gevlucht of weggetrokken waren, dan wel sinds 1967 onder Israelische bezetting leven. Daarbij worden joodse Israëliërs bevoordeeld boven Israelische Palestijnen, dan wel Palestijnen in de sinds 1967 bezette Palestijnse gebieden. Daarvan de volgende voorbeelden:
Volgens de Wet op de Terugkeer (1950) heeft elke jood (dat wil zeggen een persoon met tenminste één joodse grootouder), waar ook ter wereld, het recht zich te vestigen in (‘terug te keren’ naar) Israël. Voor Palestijnse vluchtelingen geldt dit recht wat Israël betreft kennelijk niet.
Op grond van de Wet op het Bezit van Afwezigen (1950) is al het (grond)bezit van de Palestijnse vluchtelingen geconfisqueerd als eeuwigdurend eigendom van de Staat Israël en via de semi-staatsinstelling Joods Nationaal Fonds in beheer gegeven of verpacht aan joodse Israëliërs of instellingen. Het is voor Palestijns-Israëlische staatsburgers in de praktijk onmogelijk om een deel van deze geconfisqueerde grond te verwerven om op te wonen of om er landbouw op te bedrijven.
Intern ontheemde Palestijnen in de Naqab/Negev – bedoeïenen die in 1948 hun dorpen vanwege oorlogsgeweld waren ontvlucht – is het nadien niet toegestaan terug te keren. Noodgedwongen hebben zij zich een onderkomen verschaft in zogeheten ‘niet-erkende dorpen’. Tot heden zijn deze verstoken gebleven van waterleiding, elektriciteit, scholen, gezondheidszorg, enzovoort. Elders in de Naqab/Negev zijn na 1948 een reeks joodse nederzettingen verrezen die daarover wel ruimschoots de beschikking hebben.
Van institutionele discriminatie is eveneens sprake op de sinds 1967 (dat wil zeggen 47 jaar) bezette Westelijke Jordaanoever, waarvan 60% nog altijd onder direct Israëlisch militair bestuur staat. Daar wordt stelselmatig grond van Palestijnen onteigend om er woningen voor joodse kolonisten te bouwen en wordt de autochtone bevolking verjaagd, onder meer door hun het leven (zo) zuur (mogelijk) te maken. De Palestijnse inwoners van het gebied vallen onder militaire wetgeving, terwijl de joodse kolonisten onder burgerlijke wetgeving vallen.
Bovengenoemde voorbeelden geven aan dat het hier niet zozeer gaat om discriminatie van Palestijnen, maar om institutionele discriminatie door de Staat Israel. Institutionele discriminatie is het wezenskenmerk van Apartheid, bedoeld ‘om de overheersing door een raciale groep mensen van een andere raciale groep mensen te vestigen en in stand te houden’ (Artikel 2 van de VN-Conventie inzake de Bestrijding en de Bestraffing van de Misdaad van Apartheid; 1973). Dat ook de Staat Israel zich aan Apartheid schuldig heeft gemaakt en maakt, zal vroeg of laat onder ogen moeten worden gezien.
Apartheid wordt in de Conventies van Genève (Additional Protocol, Artikel 85; 1977) en in het Statuut van Rome over het Internationaal Strafhof (1998) bestempeld als misdaad tegen de menselijkheid.
Dat met de jongste ‘vredesbesprekingen’ mogelijk een laatste kans op een ‘twee-statenoplossing’ is verkeken, hoeft niet te worden betreurd. De misdaad van apartheid treft immers niet alleen stateloze Palestijnen in de bezette gebieden, waar een Palestijnse staat zou moeten verrijzen, maar ook Israëlische staatsburgers van Palestijnse afkomst. Daarom is er uiteindelijk voor joodse Israëliërs en Palestijnen geen andere rechtvaardige optie dan als gelijkwaardige burgers binnen de grenzen van het historische Palestina, in één staat, samen te leven.
Nederlands Palestina Komitee
-----
(*) Speech van Adri Nieuwhof op de Nakbabijeenkomst
Archief NPK-berichten